ECLI:NL:RBDHA:2017:16334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
C/09/541225 KG/RK 17-1716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in kort geding over omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J.B. Bosscher, tegen voorzieningenrechter mr. O.F. Bouwman. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de voorzieningenrechter partijdig had gehandeld door de eis in reconventie van verzoeker niet toe te laten tijdens de zitting van 10 oktober 2017. Verzoeker was zonder advocaat verschenen en had een verzoek ingediend voor een omgangsregeling met zijn minderjarige zoon. De voorzieningenrechter had geconcludeerd dat de eis in reconventie niet kon worden behandeld omdat verzoeker niet bij advocaat was verschenen, wat volgens het Procesreglement kort gedingen vereist is. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/50
zaak-/rekestnummer: C/09/541225 KG/RK 17-1716
zaaknummer: C/09/539147 / KG ZA 17-1199 (hoofdzaak)
datum beschikking: 27 november 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. D.J.B. Bosscher,
strekkende tot wraking van:
mr. O.F. Bouwman,
voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter).
Belanghebbende in deze zaak is:
[belanghebbende] ,advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoeker en eiseres zijn verwikkeld in een procedure over de omgangsregeling met hun beider minderjarige zoon. Op 25 januari 2017 heeft er bij het gerechtshof in Den Haag een zitting plaatsgevonden, waarna bij beschikking van 15 maart 2017 onder meer een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte is bepaald.
Bij verzoekschrift van 11 september 2017 heeft eiseres verzoeker gedagvaard in kort geding en – kort samengevat – om vervangende toestemming verzocht voor een buitenlandse vakantie met de minderjarige in de herfstvakantie 2017. Verzoeker heeft bij conclusie van eis in reconventie van 4 oktober 2017 verzocht een omgangsregeling vast te stellen zoals aangegeven in het door hem opgestelde schema.
Ter zitting in kort geding van 10 oktober 2017 is verzoeker zonder advocaat verschenen en heeft hij voornoemde reconventionele vordering willen bepleiten. Na het door de advocaat van eiseres gevoerde ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot deze vordering, heeft de voorzieningenrechter te kennen gegeven dat zij zich moest beraden over de toelaatbaarheid van de eis in reconventie. Vervolgens is ter zitting door beide partijen gepleit ten aanzien van de vordering in conventie; de eis in reconventie heeft de voorzieningenrechter niet toegelaten.
Bij brief van 10 oktober 2017 heeft mr. Bosscher de voorzieningenrechter namens verzoeker gewraakt.
De wrakingskamer heeft vervolgens een schriftelijke reactie d.d. 11 oktober 2017 van de advocaat van belanghebbende ontvangen. Op 11 oktober 2017 heeft de wrakingskamer ook een brief van mr. Bosscher waarin hij namens verzoeker persisteert bij het wrakingsverzoek ontvangen, op 2 november 2017 een schriftelijke reactie van de voorzieningenrechter en op 5 november 2017 een schriftelijke toelichting van verzoeker op het wrakingsverzoek. Ten slotte heeft de wrakingskamer kennisgenomen van het door de voorzieningenrechter en de griffier opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van de zitting van 10 oktober 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 november 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek (mede) aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Namens belanghebbende is verschenen mr. De Menthon Bake, voornoemd.
De voorzieningenrechter is als aangekondigd niet ter zitting verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat de voorzieningenrechter, door ter zitting de behandeling van de reconventionele eis van verzoeker niet toe te laten, een te enge uitleg van “verschijnen” heeft gevolgd, namelijk de fysieke aanwezigheid van de advocaat. Volgens verzoeker wordt in het burgerlijk procesrecht onder “verschijnen” verstaan het op de een of andere manier kenbaar maken. Nu de voorzieningenrechter ruim voor de zitting op de hoogte was van de omstandigheid dat verzoeker zonder advocaat zou verschijnen, was zij gehouden om verzoeker tijdig te informeren de reconventionele vordering niet te behandelen bij ontstentenis van zijn advocaat.
Volgens verzoeker toonde de voorzieningenrechter zich tijdens de zitting van 10 oktober 2017 objectief partijdig door verzoeker te verhinderen een reconventionele eis – een structurele vakantieverdeling bij helfte – te bepleiten. Daarmee is volgens verzoeker sprake van een partijdige beperking van zijn objectieve recht om zijn eigen zaak te bepleiten (artikel 134, derde lid Rv en artikel 11.10 reglement kort geding). De eis in reconventie om een structurele vakantieverdeling bij helfte overeen te komen, was tevens de essentie van het verweer van verzoeker in conventie.

4.Het standpunt van de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek, nu zij meent zich niet partijdig te hebben betoond. De voorzieningenrechter beaamt verzoeker niet de gelegenheid te hebben geboden om de reconventionele vordering te bepleiten. De voorzieningenrechter heeft uiteengezet dat uit hoofdstuk 7 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie volgt dat een eis in reconventie alleen kan worden ingesteld door een partij die bij advocaat in het geding is verschenen. In kort geding vindt dit verschijnen ter zitting plaats. Nu verzoeker in persoon en zonder advocaat ter zitting van 10 oktober 2017 is verschenen, kan de vordering in reconventie niet worden toegelaten. De voorzieningenrechter heeft zich verder op het standpunt gesteld dat een voorzieningenrechter niet gehouden is om de advocaat van een procespartij – zijnde een professionele procesdeelnemer – te informeren dat de reconventionele vordering niet behandeld zou worden bij ontstentenis van de advocaat.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Voor zover verzoeker zijn wrakingsverzoek (ook) heeft gegrond op de stelling dat hij in conventie onvoldoende heeft kunnen pleiten, stelt de wrakingskamer – in het licht van het bepaalde in het derde lid van artikel 37 Rv dat alle feiten of omstandigheden die aan het verzoek tot wraking ten grondslag liggen tegelijk moeten worden voorgedragen – vast dat dit een aanvulling van de wrakingsgrond betreft die te laat naar voren is gebracht. De wrakingskamer gaat hier daarom aan voorbij.
5.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing van het niet toelaten van een vordering in reconventie in kort geding moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.5.
In het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie, is in hoofdstuk 7 ‘Reconventie en incidenten’ onder 7.1 ‘Verschijning bij advocaat’ het volgende bepaald:
“Een eis in reconventie en een incidentele vordering kunnen alleen worden gedaan door een partij die bij advocaat is verschenen.”
In het genoemde hoofdstuk is in de voetnoot de volgende toelichting opgenomen:
“De eis in reconventie of de incidentele vordering kan pas worden ingesteld als de partij in het geding is verschenen. In kort geding vindt dit verschijnen ter terechtzitting plaats.”
5.5.
Gelet op het Procesreglement acht de wrakingskamer de beslissing om de vordering in reconventie van verzoeker niet in behandeling te nemen, niet onbegrijpelijk. Nu ook voor het overige de wrakingskamer niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzieningenrechter een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• belanghebbende p/a haar advocaat;
• de voorzieningenrechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. van der Burg, mr. G.P. Verbeek en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2017.