In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. A. Emmens. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend op 16 oktober 2017, meer dan een maand na de zitting van 8 september 2017, waar de omstandigheden zich hebben voorgedaan die aanleiding gaven tot het verzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de late indiening van het verzoek kunnen rechtvaardigen. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De zaak betreft een civielrechtelijk geschil waarin verzoeker als eiser en belanghebbende als gedaagde zijn betrokken. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.W.R. Hoogstraten, was toegelaten tot bewijslevering, en de getuigen zijn op 4 juli 2017 gehoord. Verzoeker heeft op 14 augustus 2017 stukken ingediend, maar deze zijn op 31 augustus 2017 geretourneerd. Na de zitting van 8 september 2017 heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt, omdat hij zich onheus bejegend voelde en vond dat de kantonrechter partijdig was.
De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Aangezien het verzoek te laat is ingediend, heeft de wrakingskamer besloten dat het verzoek niet-ontvankelijk is, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.