ECLI:NL:RBDHA:2017:195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/16564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige wegens ongeloofwaardig relaas

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 januari 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een Afghaanse minderjarige, eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser, geboren op een onbekende datum en behorend tot de Hazara bevolkingsgroep, had op 29 december 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat het asielrelaas van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser had geen documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas en zijn verklaringen werden als vaag en ongerijmd beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat eiser geen documenten had overgelegd, aangezien eiser op jonge leeftijd uit Afghanistan was vertrokken en samen met zijn moeder reisde. Echter, de rechtbank vond dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat het asielrelaas ongeloofwaardig was. De rechtbank wees op inconsistenties in de verklaringen van eiser, zoals de omstandigheden rondom de moord op zijn vader en het gedrag van zijn oom. Eiser had niet voldoende gedetailleerde verklaringen kunnen geven over de gebeurtenissen die hij had meegemaakt.

Daarnaast werd het beroep van eiser op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan niet gehonoreerd, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke situatie was die een reëel risico op ernstige schade zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel of regulier op grond van het AMV-beleid. De uitspraak werd gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/16564
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 januari 2017 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. N. Brands,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juli 2016 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig S.M. Mossadeq, tolk in de taal Dari, en [naam], de voogd van eiser. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum], bezit de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de Hazara bevolkingsgroep. Op 29 december 2015 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eisers oom (de jongere broer van zijn vader) is na de dood van eisers grootouders in het huis van eisers gezin in Kabul opgegroeid. De oom en vader van eiser kregen op een gegeven moment ruzie, omdat de oom met school was gestopt en chauffeur wilde worden. De oom van eiser is toen ergens anders gaan wonen. De oom had geld nodig om een auto te kopen. De vader van eiser heeft toen besloten om met de oom naar Behsoud te reizen, om het stuk grond dat daar in bezit van de familie was, te verkopen en de opbrengst te delen met de oom. In juni 2015 zijn de oom en de vader samen naar Behsoud vertrokken. Onderweg zijn ze aangehouden door de Taliban. De vader van eiser en twee andere mannen die in het busje zaten zijn toen vermoord, de oom mocht doorrijden met de vrouwen die ook in het busje zaten. De volgende dag is de oom van eiser teruggegaan naar de plek waar hij was aangehouden door de Taliban en heeft het lichaam van de vader aldaar gevonden, dat meegenomen naar Behsoud en hem begraven. Na de periode van rouw heeft de oom eiser meegenomen naar zijn huis in de wijk [naam wijk]. Eiser werd vervolgens wekelijks door zijn oom meegenomen naar feesten, waar hij in vrouwenkleren moest dansen voor andere mannen en krijgsheren. Dit ging drie maanden zo door, totdat eiser moest dansen op een feest in Paghman. Daar was eisers buurjongen aanwezig en die heeft hem zien dansen. Via deze buurjongen is de moeder van eiser erachter gekomen dat eiser door zijn oom als dansjongen werd misbruikt. De moeder is daarop naar de oom gegaan en is door de oom bedreigd. Hij zei dat hij verantwoordelijk voor haar was na het overlijden van haar man en dat hij met haar zou trouwen. De zussen van eiser moesten trouwen met krijgsheren die hij kende. Vervolgens is het gezin, negen of tien dagen later, uit Afghanistan gevlucht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Het asielrelaas van eiser acht verweerder niet geloofwaardig. Daartoe acht verweerder redengevend dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn relaas te staven en dat hij vage, summiere en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarigen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten (AMV-beleid). Omdat eisers relaas als ongeloofwaardig is aangemerkt, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser een mogelijk onderzoek naar de opvangmogelijkheden in Afghanistan frustreert.
4. Eiser heeft daartegen in beroep aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij geen documenten heeft overgelegd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met eisers jeugdige leeftijd en het feit dat hij tijdens zijn reis zijn familie is kwijtgeraakt. Eiser stelt dat als er al documenten bestaan die bijvoorbeeld het overlijden van zijn vader kunnen aantonen, zijn moeder deze documenten in haar bezit heeft. Voorts heeft eiser gemotiveerd betwist dat zijn relaas niet geloofwaardig is. Ook in dit verband heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers leeftijd. Bovendien komt eisers relaas geheel overeen met hetgeen algemeen bekend is over het gebruik van dansjongens in Afghanistan. Vervolgens heeft eiser betoogd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, meer in het bijzonder Kabul. Tot slot heeft eiser betoogd dat hij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het AMV-beleid. Eiser heeft immers geen ongeloofwaardige verklaringen afgelegd over de problemen met zijn familie en het overlijden van zijn vader, zodat hij ook niet een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in Afghanistan heeft gefrustreerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte aan eiser toegerekend dat hij geen documenten heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiser reeds bij het aanmeldgehoor heeft aangegeven dat hij geen documenten bij zich heeft en dat als er al documenten bestaan, zijn moeder die dan heeft. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser op zeer jonge leeftijd (13 jaar) uit Afghanistan is vertrokken en dat hij samen met zijn moeder is gereisd. Dat deze stelling louter speculatief en niet onderbouwd is, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet, nu niet valt in te zien op welke wijze eiser deze stelling had kunnen onderbouwen. De beroepsgrond slaagt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter, ondanks het hiervoor geconstateerde gebrek, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Het standpunt van verweerder is immers niet slechts gebaseerd op het ontbreken van documenten, maar ook op het afleggen van vage, summiere en ongerijmde verklaringen door eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat deel van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen omtrent de moord op zijn vader en de daarop volgende gebeurtenissen vreemd en ongerijmd zijn. Zo heeft verweerder bij zijn oordeel kunnen betrekken dat het vreemd is dat de oom van eiser, anders dan de vader van eiser en de andere twee mannen in het busje, niet herkenbaar zou zijn als Hazara en als enige door mocht rijden. Eiser heeft daar geen afdoende verklaring voor gegeven. Verder valt niet in te zien waarom de oom eerst de vader zou begraven en pas daarna contact op zou nemen met de rest van de familie. Verweerder heeft terecht gesteld dat dit een essentieel onderdeel van eisers relaas is – met de gestelde moord op zijn vader zouden immers al eisers problemen zijn begonnen – zodat verweerder van eiser mag verwachten dat hij er duidelijke verklaringen over kan afleggen. Voorts heeft verweerder bij zijn oordeel kunnen betrekken dat niet valt in te zien waarom de oom zijn eigen neef als dansjongen zou misbruiken. Zij zijn immers familie en hebben jarenlang in het zelfde huis gewoond. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, komt eisers relaas op dit punt bovendien niet overeen met de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2016. Op bladzijde 88 van voornoemd ambtsbericht staat immers vermeld dat de ‘eigenaars’ van de zogenaamde ‘bacha bazi’ meestal machtige lokale zakenmannen, krijgsheren, overheidsfunctionarissen of leden van de ANDSF (Afghan National Defense and Security Forces) zijn, die deze jongens ook vaak seksueel misbruiken, klusjes laten opknappen en wapens laten dragen. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over de feesten waar hij zou hebben moeten dansen. Hij kan niet aangeven hoe vaak hij naar deze feesten toe moest, hoeveel mensen er ongeveer aanwezig waren, waar deze feesten plaatsvonden en hoe deze locaties er precies uitzagen. Ook ten aanzien van dit element heeft verweerder terecht vastgesteld dat het een essentieel onderdeel van eisers relaas betreft, zodat van hem meer gedetailleerde verklaringen verwacht mochten worden. Alle elementen van eisers relaas in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie kunnen komen dat het relaas ongeloofwaardig is.
8. Ten aanzien van eisers beroep op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, meer in het bijzonder Kabul, stelt de rechtbank vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 20 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2731) heeft geoordeeld dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin iemand louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft in beroep een nieuwsbericht van 11 oktober 2016 overgelegd waaruit blijkt dat er een aanslag is gepleegd op een sjiitisch heiligdom in Kabul. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Ook op grond van zijn persoonlijke situatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, gelet op het feit dat verweerder zijn asielrelaas niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt. Verweerder is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het AMV-beleid. Nu eisers asielrelaas niet ten onrechte als ongeloofwaardig is aangemerkt, kan een eventueel onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst niet plaatsvinden. De beroepsgrond faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: