ECLI:NL:RBDHA:2017:2130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het doden van kolganzen en grauwe ganzen op kwetsbare gewassen in Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een ontheffing is verleend voor het doden van kolganzen en grauwe ganzen op percelen met kwetsbare gewassen in Zuid-Holland. De ontheffing, verleend op 19 november 2015, staat het doden van deze ganzen toe met gebruik van geweren, honden en lokvogels, met specifieke voorwaarden omtrent tijd en plaats. Eiseres betwist de rechtmatigheid van deze ontheffing en voert aan dat deze verder gaat dan strikt noodzakelijk is, met name het gebruik van lokvogels en het afschot voor zonsopkomst. De rechtbank overweegt dat de Vogelrichtlijn geen ruimte biedt voor ontheffingen die niet voldoen aan wettelijke voorschriften. De rechtbank oordeelt dat er tot 1 januari 2017 geen grondslag was voor het gebruik van geweren voor zonsopgang, waardoor het beroep in dat opzicht gegrond is. De rechtbank vernietigt het besluit van 31 mei 2016 voor zover het de ontheffing voor het gebruik van het geweer betreft en herroept het primaire besluit in dat opzicht. Voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGRSGR 16/5883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: S.S.A. Kuijpers),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigden: H.K. Melchers en B.B. van de Water).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Faunabeheereenheid Zuid-Holland
(gemachtigde: M. Huber).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een ontheffing aan de derde-partij verleend ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c van de Flora- en faunawet (Ffw).
Bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017.
Alle partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 19 november 2015 heeft verweerder een ontheffing ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, verleend. Deze ontheffing aan de faunabeheereenheid houdt in dat kolganzen en grauwe ganzen gedood mogen worden op percelen met kwetsbare gewassen in geheel Zuid-Holland, met uitzondering van de Natura 2000-gebieden: Biesbosch, Boezems Kinderdijk, Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein, Donkse Laagten, Grevelingen, Haringvliet, Hollands Diep, Duinen Goeree en Kwade Hoek, Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, Oudeland van Strijen, Krammer-Volkerak, de Wilck en Zouweboezem. Bij het doden van kolganzen en grauwe ganzen kan op grond van het besluit gebruik worden gemaakt van geweren (een half uur voor zonsopkomst tot zonsondergang), honden (niet zijnde lange honden) en lokvogels (niet zijnde blind of verminkt). Het doden kan worden uitgevoerd van 1 november tot en met 14 februari in de regio Noordelijke Delta en van 1 november tot en met 29 februari in de regio’s Delfland en Schieland, Veenweiden en Zuid-Holland-Noord. Het besluit is geldig tot 1 maart 2020.
2. Verweerder heeft de bezwaren van eiseres – contrair aan het advies van de bezwarencommissie - ongegrond verklaard. Verweerder volgt het advies van de bezwarencommissie voor zover dit niet ziet op het gebruik van het geweer een half uur voor zonsondergang. Verweerder heeft aanvullend gemotiveerd dat van de verbodsbepaling uit artikel 7, negende lid, aanhef en onder a, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (Bbsd) kan worden afgeweken via artikel 68, eerste lid van de Ffw.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De verleende ontheffing gaat verder dan strikt noodzakelijk is. Ten onrechte wordt het gebruik van lokvogels toegestaan. Daarnaast wordt afschot voor zonsopkomst ten onrechte toegestaan. In dat kader verwijst eiseres naar de uitspraak van 25 juni 2015 van rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2015:4141). Ook zijn er ten onrechte nog geen rustgebieden ingesteld.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De grauwe gans en de kolgans behoren beide tot de beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4 van de Ffw. Ingevolge de artikelen 9 en 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, - voor zover thans van belang kunnen gedeputeerde staten een ontheffing verlenen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en water.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals de uitspraak van 17 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7785 en 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9076, is aan het in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw gestelde vereiste van belangrijke schade voldaan, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Verweerder heeft, bij de invulling van het begrip 'belangrijke schade' en bij het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, een zekere beoordelingsruimte. Niet vereist is dat belangrijke schade zich al heeft voorgedaan, maar een besluit tot ontheffing van het verbod op afschot dient strikt noodzakelijk te zijn en op een nauwkeurige en treffende motivering te berusten.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan hetgeen is opgenomen over de veroorzaakte schade in hoofdstuk 6 van het ‘Faunabeheerplan ganzen Zuid-Holland 2015-2020’ (het faunabeheerplan). Daarbij merkt de rechtbank op dat uit het advies van het bestuur van het Faunafonds van 3 augustus 2015 blijkt dat bijna alle ganzenpopulaties in Zuid-Holland zijn gegroeid en de doelstanden niet zijn gehaald. De rechtbank acht voorts van belang dat het bestuur er op wijst (pagina 3 van het advies) dat alle legale, dan wel te legaliseren middelen moeten worden ingezet om tot een snelle reductie van de standganzenpopulaties te komen. Dat de schade op een andere manier ondervangen zou kunnen worden, doet niet af aan het feit dat er een concrete dreiging van belangrijke schade is.
8. Eiseres betoogt dat er in de ontheffing ten onrechte geen maximaal aantal te doden vogels per verjaagactie is opgenomen en de ontheffing daardoor verder gaat dan strikt noodzakelijk is.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat een voorschrift met betrekking tot het maximaal aantal te doden vogels per verjaagactie, niet zinvol is, omdat in de praktijk bij verjaging met ondersteunend afschot slechts één of enkele ganzen geschoten worden, omdat de ganzen na het eerste afschot wegvliegen. Daarnaast blijkt dat de ganzenpopulatie zo groot is dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar zal komen. Het ontbreken van een beperking met betrekking tot het maximale aantal ganzen dat mag worden gedood, betekent voorts niet dat het is toegestaan om meer ganzen te schieten dan noodzakelijk is ter bestrijding van schade aan gewassen.
9. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte het gebruik van lokvogels heeft toegestaan.
9.1
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder i van het Bbsd mogen lokvogels – mits niet blind of verminkt – worden gebruikt om dieren te vangen of te doden. Zoals verweerder heeft toegelicht mogen de lokvogels niet worden gebruikt om ganzen naar percelen te lokken waar zij zonder het gebruik van de lokvogels niet zouden komen. Het gebruik van lokvogels heeft slechts als doel om ganzen die al naar het schadeperceel trekken, zo goed mogelijk onder schot te krijgen. De rechtbank overweegt dat verweerder op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd het gebruik van lokvogels heeft toegestaan.
10. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte het gebruik van geweren gedurende een half uur voor zonsopgang heeft toegestaan.
10.1
Ingevolge artikel 7, negende lid, aanhef en onder a van het Bbsd– voor zover thans van belang – worden geweren niet gebruikt voor zonsopgang en na zonsondergang. Eiseres betoogt – onder verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Gelderland van 25 juni 2015 (ECLI:NL:RBGEL:20115:4141) – dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het geweer een half uur voor zonsopkomst mag worden gebruikt.
10.2
De rechtbank stelt vast dat ook de bezwarencommissie op 22 maart 2016 heeft geadviseerd om het onderdeel van het besluit te schrappen waarin is opgenomen dat het is toegestaan om kolganzen en grauwe ganzen ook gedurende een half uur voor zonsopgang te doden. De commissie is van mening dat niet bij beschikking kan worden afgeweken van het voorschrift dat geweren niet worden gebruikt voor zonsopgang en na zonsondergang (behalve voor de jacht op wilde eenden). Een dergelijke afwijking zou de vorm moeten hebben van een wettelijk voorschrift, aldus de commissie.
10.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wel van voormelde tijden kan worden afgeweken bij een ontheffing ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Ffw. Daarnaast heeft verweerder er in het verweerschrift op gewezen dat op 1 januari 2017 de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming van kracht is geworden. In deze verordening wordt door verweerder onder andere vrijstelling verleend voor het gebruik van het geweer gedurende de periode vanaf een half uur voor zonsopgang tot een half uur na zonsondergang.
10.4
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Holland van 29 april 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:4560) en de uitspraak van de Afdeling van 4 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV0107) - dat de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG) geen ruimte biedt om ontheffing te verlenen anders dan voor bij wettelijk voorschrift vastgelegde middelen of voorschriften omtrent tijd en plaats waarop deze middelen kunnen worden gebruikt. Op 1 januari 2017 is weliswaar de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming in werking getreden, maar dat neemt niet weg dat er in de periode daarvoor geen wettelijk voorschrift was dat voorzag in het gebruik van het geweer tussen zonsondergang en zonsopgang. Gelet daarop was er tot 1 januari 2017 geen grondslag om ontheffing te verlenen voor het gebruik van het geweer gedurende een half uur voor zonsopgang. Het beroep is daarom in zoverre gegrond.
11. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte nog geen aanleiding heeft gezien om rustgebieden in te stellen.
11.1
De rechtbank overweegt dat eiseres de noodzaak van het instellen van extra rustgebieden niet heeft aangetoond. Zoals verweerder heeft toegelicht zijn er daarnaast vele gebieden uitgesloten van de verleende ontheffing.
12. Het beroep is gegrond voor zover dit ziet op de verleende ontheffing om het geweer tot een half uur voor zonsopgang te gebruiken in de periode tot 1 januari 2017. Voor het overige is het beroep ongegrond.
13. Niet is gebleken van kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank. Wel moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op het verlenen van een ontheffing voor het gebruik van het geweer gedurende een half uur voor zonsopgang in de periode tot 1 januari 2017;
  • vernietigt het besluit van 31 mei 2016 voor zover de verleende ontheffing wordt gehandhaafd voor het gebruik van het geweer gedurende een half uur voor zonsopkomst in de periode tot 1 januari 2017 en herroept het primaire besluit in zoverre;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.