1.5Bij besluit van 29 augustus 2013 is de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 18 maart 2014 (AWB 13/25137) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 1 augustus 2014 (201403160/1/V2) door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd.
2. Op 9 september 2016 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend, ter ondersteuning waarvan hij de volgende documenten heeft overgelegd:
geboorteakte;
drie Sri Lankaanse Refugee Cards;
drie certificaten Austinpatti Police Station;
gegevens over Majooran Arumugan in de Gazette Extraordinary of the Democratic Socialist Republic of Sri Lanka van 21 maart 2014 (p. 3A);
verblijfsdocument [de persoon 2] in Canada;
stukken over tante in Zwitserland;
geboorteakte neef [naam 3] ;
bewijsstukken detentie neef [naam 3] ;
bewijsstukken detentie neef [naam 4] ;
publicatie op Tamilnet van 7 april 2011;
overlijdensbericht vriend [de persoon 1] ;
schoolverklaring van 6 april 2011;
foto’s broer, foto’s Heldendag, foto’s littekens;
overlijdensbericht moeder.
Bij zijn zienswijze heeft eiser ook nog de volgende documenten overgelegd:
beschikking verweerder van 20 juli 2016 tot inwilliging asielaanvraag andere vreemdeling naar aanleiding van ‘Detention Attestation’ van het Rode Kruis van
15 november 2010;
rapport Asylum Research Consultancy (ARC) ‘Sri Lanka COI Query Response’ van maart 2016;
uitspraken rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 juli 2016 (AWB 16/14766) en 28 juli 2016 (AWB 16/14769);
diverse verslagen van gesprekken tussen de Sri Lankaanse ambassade en IOM/DT&V/gemachtigde eiser/Sri Lankaanse asielzoekers;
rapport Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 22 april 2016.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. De onder ii., iii., x. en xii. genoemde documenten zijn al in de vorige procedures overgelegd en beoordeeld. Ten aanzien van de overige bij zijn aanvraag overgelegde documenten wordt overwogen dat de authenticiteit hiervan niet kan worden vastgesteld, omdat het kopieën zijn en geen originelen. Het onder iv. genoemde artikel in de Gazette dateert van na het besluit van 29 augustus 2013, maar had door eiser in de procedure bij de Afdeling kunnen worden overgelegd. Verder kan op basis van een kopie van een verblijfsdocument geen familieband worden vastgesteld tussen eiser en de in de Gazette genoemde gestelde neef. In de eerdere procedures is al geoordeeld dat uit de overgelegde stukken ten aanzien van de familie in India niet kan worden afgeleid of zij in India bescherming hebben gezocht en of de gestelde problemen van eiser hiervan de aanleiding waren. Van de overgelegde foto’s van de gestelde broers kan niet worden afgeleid of dit daadwerkelijk broers van eiser zijn of waar en wanneer die foto’s zijn genomen. Ten aanzien van de onder xv. genoemde beschikking stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet tot inwilliging voor eiser kan leiden. De door eiser genoemde verklaring van het Rode Kruis en de minister van Defensie zien immers niet op eiser en dateren al uit 2008. De gestelde problemen van eisers familieleden zijn al in de vorige procedures door eiser naar voren gebracht en betrokken bij de besluitvorming, dus de verklaringen van eiser op dat punt zijn niet nieuw. Het ARC-rapport kan evenmin worden aangemerkt als nieuw element. Eiser heeft nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden vanwege (vermeende) activiteiten voor de LTTE of dat hij in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. De verwijzing naar het ARC-rapport maakt dit niet anders. Daarbij wordt opgemerkt dat dit rapport deels betrekking heeft op uit het Verenigd Koninkrijk teruggekeerde Sri Lankanen en de Tamil diaspora in het Verenigd Koninkrijk, dus niet op Nederland. Ten aanzien van de onder xvii. en xviii. genoemde gespreksverslagen merkt verweerder op dat deze niet zien op eiser. Niet is gebleken van een bezoek van eiser aan de Sri Lankaanse ambassade, laat staan van een gespreksverslag van een heimelijk opgenomen gesprek. Daarom kunnen deze documenten niet afdoen aan het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Overwogen wordt nog dat in het verleden is voorgevallen dat de Sri Lankaanse ambassade vroeg om inzage in het asieldossier bij de aanvraag van een laissez-passer. Er hebben echter ook presentaties plaatsgevonden zonder die eis. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft bevestigd nimmer asielgerelateerde informatie te hebben verstrekt aan de ambassade. Dit is enkel voorgevallen bij vrijwillige terugkeer via het IOM. Zowel IOM als DT&V hebben bevestigd dat deze eis niet meer wordt gesteld. Eisers beroep op de in het beleid van verweerder genoemde risicofactoren is evenmin nieuw. In de vorige procedure zijn die risicofactoren al betrokken in de besluitvorming en is geoordeeld dat deze factoren niet van toepassing zijn op eiser. Dit is door de rechtbank en de Afdeling bevestigd. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 20 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2351) en 23 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2438) overwogen dat met name activisten die een risico vormen voor de eenheid van Sri Lanka bij terugkeer in de negatieve aandacht staan van de autoriteiten en dat de autoriteiten inmiddels in staat zijn gewone Sri Lankaanse remigranten, waaronder voormalige asielzoekers, te onderscheiden van activisten. Het SFH-rapport, WBV 2015/8 en het algemeen ambtsbericht van oktober 2014 bevatten geen informatie die tot een ander oordeel leidt. Volgens het SFH-rapport lijken de arrestaties van Tamils samen te hangen met vermeende banden met de LTTE, wat in het geval van eiser niet aannemelijk is geworden. Het standpunt van eiser dat het algemeen ambtsbericht van oktober 2014 inmiddels gedateerd is en dat er, gelet op de gespreksverslagen, twijfel bestaat aan de juistheid en volledigheid daarvan, volgt verweerder niet. Eiser heeft nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer als activist wordt ondervraagd en daarbij blootgesteld wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aldus verweerder. Beoordeling gronden van beroep