In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding dat volgde op een bijtincident met de hond Rex, die op 28 september 2016 door de politie in beslag was genomen. De oorspronkelijke eigenaar, aangeduid als [eiseres], vorderde in kort geding de teruggave van haar hond van de Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de hond inmiddels was vervreemd en zich niet meer onder de Staat bevond, waardoor de primaire vordering van [eiseres] tot teruggave van de hond werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de hond op 5 januari 2017 was geschonken aan een particuliere stichting, en dat de Staat niet kon worden veroordeeld tot teruggave van de hond aan [eiseres].
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering van [eiseres] om informatie te verkrijgen over de huidige verblijfplaats van de hond afgewezen. De Staat had gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij werd gesteld dat het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is om de opvanglocaties van inbeslaggenomen dieren geheim te houden. De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiseres] onvoldoende had aangetoond dat zij aanspraak kon maken op de hond, en dat er geen grondslag was om de Staat te veroordelen tot het verstrekken van informatie over de verblijfplaats van de hond.
De voorzieningenrechter heeft de Staat wel veroordeeld in de kosten van het geding, omdat de Staat [eiseres] onvoldoende had geïnformeerd over de situatie van de hond na het vonnis van de kantonrechter, waardoor de kosten van het kort geding nodeloos waren veroorzaakt. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, maar de kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.