In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die eerder op 12 juli 2016 was uitgesproken. De bewindvoerder heeft op 2 november 2017 een verzoek ingediend tot voortijdige beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat de schuldenaar erfgenaam was van zijn tante, die bij testament haar nalatenschap onder bewind had gesteld. De bewindvoerder stelde dat de schuldenaar door de aanvaarding van de nalatenschap niet voldeed aan zijn verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld en geconcludeerd dat de schuldenaar niet tekortschiet in zijn verplichtingen. Het testamentair bewind, ingesteld door de tante, kan niet worden aangemerkt als een tekortkoming van de schuldenaar in de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukt dat de erflater de vrijheid had om over haar nalatenschap te beschikken en dat de schuldenaar niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van die beslissing. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de testamentair bewindvoerder aan te kloppen voor financiële ondersteuning niet automatisch leidt tot een verplichting om een lening aan te gaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er geen tekortkomingen zijn vastgesteld die een beëindiging rechtvaardigen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om zich in te spannen om aan hun verplichtingen te voldoen, maar ook dat testamentair bewind niet automatisch leidt tot een beëindiging van de schuldsaneringsregeling.