ECLI:NL:RBDHA:2017:4380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
NL17.1412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel worden vertrouwd om zich aan internationale verplichtingen te houden. Eiseres heeft betoogd dat zij kwetsbaar is en afhankelijk van medische zorg, en dat de situatie in Italië niet veilig is voor haar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de asielprocedure en opvang in Italië zodanige tekortkomingen vertonen dat overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de situatie in Italië niet zonder meer leidt tot schending van de rechten van asielzoekers. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer] ,

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1972 en bezit de Eritrese nationaliteit. Zij heeft op 2 november 2016 een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft het asielverzoek van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft op 27 december 2016 de Italiaanse autoriteiten verzocht eiseres over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiseres betoogt dat zij kwetsbaar is en dat zij zeer afhankelijk is van toegankelijke medische zorg en een sociale kring om haar heen voor zorg en ondersteuning. Zij verwijst naar het “Country Report: Italy”, update 2016 van ASGI, waaruit blijkt dat in Italië geen gratis bijstand in eerste instantie wordt verleend, dat er geen specifieke procedure is om vast te stellen of de asielzoeker in kwestie een kwetsbaar persoon is die extra opvang en begeleiding nodig heeft en dat er problemen kunnen ontstaan bij het verkrijgen van opvang, indien in Italië eerder opvang is genoten. Ook wijst eiseres op het rapport “Is Mutual Trust Enough?” van 9 februari 2017 van de Danish Refugee Council (hierna: DRC) en de Swiss Refugee Council (SRC), waarin staat dat personen schending van hun in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) neergelegde rechten riskeren. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiseres dient van overdracht aan Italië te worden afgezien, nu die overdracht in strijd is met de laatstgenoemde bepalingen, aldus eiseres. Voorts betoogt eiseres, gelet op de omstandigheid dat zij in het verleden mogelijk mishandeld of gefolterd is, dat verweerder op zijn minst individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten dient te vragen om een deugdelijke opvang en medische voorzieningen te waarborgen bij overdracht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel er van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan de internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
4.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft bij uitspraken van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) en 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Eiseres heeft met haar verwijzing naar de update van het Country Report Italy van AIDA van 2016 niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Ook het rapport van de DRC en SRC van 9 februari 2017 leidt in dit kader niet tot een ander oordeel, aangezien de in dit rapport besproken gevallen zien op zwangere vrouwen dan wel vrouwen die samen reizen met een of meer minderjarige kinderen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook uit het persoonlijk verhaal van eiseres niet kan worden afgeleid dat zij in het verleden in Italië slachtoffer is geworden van een door artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest verboden behandeling. Zij heeft immers verklaard in de opvang eten, drinken en een slaapplek te hebben gekregen, aldus eiseres. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.3
Voor zover eiseres van mening is dat Italië zich niet houdt aan de Procedure-, Kwalificatie of Opvangrichtlijn heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. t. het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiseres zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties.
4.3
Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres medisch te behandelen, dat Italië dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland en dat Italië wordt geacht eventuele medische problemen te kunnen behandelen. De enkele stelling dat zij in Italië geen medische hulp kreeg, is daartoe onvoldoende, nu zij niet heeft gesteld dat zij in Italië om medische hulp heeft gevraagd.
4.4
Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304) volgt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Eiseres heeft dit met de door haar overgelegde stukken noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk gemaakt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.

Rechtsmiddel