ECLI:NL:RBDHA:2017:4462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Palestijn uit de Westelijke Jordaanoever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een staatloze Palestijn afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever, had op 29 december 2016 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd op 23 maart 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. Eiser stelde dat hij bedreigd werd door een bende na zijn betrokkenheid bij het oprollen van een vervalsingsbende. Hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Tijdens de zitting op 13 april 2017 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 als ongegrond had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de elementen van het asielrelaas van eiser, met uitzondering van de moordaanslagen, geloofwaardig waren. Eiser had echter geen bewijs voor de moordaanslagen en zijn verklaringen werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging had en dat hij geen reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en is staatloos. Eiser is afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever. Hij heeft op 29 december 2016 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende, voor zover van belang en kort samengevat, ten grondslag gelegd. Eiser is in maart 2011 door een man benaderd om facturen te vervalsen. Met een dergelijke factuur kan de belasting die moet worden betaald voor het importeren exporteren van producten tussen Israël naar Palestina bij de Palestijnse overheid worden teruggevorderd, zonder dat daadwerkelijk producten zijn ingevoerd. Eiser heeft aanvankelijk geweigerd, maar op verzoek van de douane toch facturen vervalst zodat een bende die op deze manier onterecht belastinggeld ontving, kon worden opgepakt. Nadat leden van de bende hiervoor waren opgepakt, heeft eiser over hen belastende verklaringen afgelegd. Hierna is hij meerdere keren bedreigd door de bende. In 2016 is twee keer geprobeerd eiser te vermoorden door met een auto op hem in te rijden. Eiser vermoedt dat dit door, dan wel in opdracht van, één van de verdachten is gebeurd. Hij vreest bij terugkeer door de bende te worden vermoord, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
1. eiser is Palestijn, afkomstig uit [plaats] , Westelijke Jordaanoever;
2. in 2001 is eiser gewond geraakt bij een betoging. Hij heeft hierna een jaar in coma gelegen;
3. eiser heeft gewerkt in de computerwinkel van zijn vader en in die functie heeft hij veelvuldig werkzaamheden verricht zonder daarvoor betaald te krijgen. Op zeker moment heeft hij zich beziggehouden met het verwijderen van foto’s waar vrouwen mee werden afgeperst. Een echtgenoot van één van deze vrouwen heeft betrokkene in 2016 beschuldigd van overspel en hem bedreigd;
4. in 2011 is eiser door de douane benaderd om mee te werken aan het oprollen van een bende vervalsers. Als gevolg hiervan is in 2016 twee keer een moordaanslag op eiser gepleegd;
5. eiser is legaal uitgereisd en heeft pas onderweg in Europa besloten asiel aan te vragen.
Verweerder acht deze elementen allemaal geloofwaardig, behalve de twee aanslagen op zijn leven door de mensen die verdacht worden van vervalsing van facturen. Eiser vermoedt alleen dat de pogingen hem aan te rijden te maken hebben met de rechtszaak. Hij kan dit echter op geen enkele manier onderbouwen of aannemelijk maken. Overigens ligt de rechtszaak tegen de verdachten al geruime tijd stil en heeft eiser zich al jaren niet meer vertoond op de zittingen en was hij hiertoe ook niet verplicht. Het is dan ook niet geloofwaardig dat de verdachten pas jaren later, namelijk in 2016, gepoogd hebben om eiser te doden, aldus verweerder. Ten aanzien van de bedreiging, genoemd onder element 3, heeft verweerder overwogen dat eiser heeft verklaard dat dit probleem was opgelost. Deze bedreiging heeft derhalve niet geleid tot het vertrek van eiser. Eiser heeft gelet op voorgaande geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de moordaanslagen niet geloofwaardig heeft geacht. Hij heeft geen bewijs voor de moordaanslagen, maar zijn verklaringen daarover zijn samenhangend en aannemelijk. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet betrokken dat eiser in zijn zienswijze een afdoende verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat pas in 2016 de aanslagen zijn gepleegd. Zo stelt eiser dat de verdachten toen pas de hoop hebben opgegeven dat hij zijn verklaring in hun voordeel zou wijzigen. Ook heeft verweerder nagelaten zijn stelling in de zienswijze, dat één van de verdachten hem ook mondeling heeft bedreigd, te betrekken in zijn besluitvorming. Voorts betoogt eiser dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door hem overgelegde bewijsstukken. Verweerder kan dan vervolgens niet zonder nadere motivering tegenwerpen dat hij legaal is uitgereisd. Eiser wijst er verder op dat uit zijn afgelegde route via Duitsland niet kan worden afgeleid dat hij niet al ten tijde van vertrek voornemens was asiel aan te vragen. Hij heeft familie in Duitsland die hij heeft bezocht. Verder betoogt eiser dat artikel 1D van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) hem ten onrechte is tegengeworpen. Hij heeft gegronde vrees voor vervolging en daartegen kan hij geen bescherming van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (hierna: UNRWA) inroepen. Terugkeer levert een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Vooral nu hij in de negatieve aandacht van de verdachten staat, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser alleen vermoedt dat de pogingen om hem aan te rijden te maken hebben met de rechtszaak tegen de verdachten. Eiser heeft dit niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De door hem ter zitting overgelegde e-mail van 13 april 2017, waarin [persoon] , advocaat in Israël, het relaas van eiser bevestigt, leidt niet tot een ander oordeel. De authenticiteit van de e-mail staat niet vast zodat hieraan niet de door eiser gewenste waarde kan worden gehecht. Ook heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de verdachten pas jaren later, in 2016, zouden proberen eiser te vermoorden. De enkele stelling van eiser dat dit kan worden verklaard doordat de verdachten toen pas de hoop opgaven dat hij een voor hen gunstige verklaring zou afleggen, is gelet op het tijdsverloop niet voldoende voor een ander oordeel.
5.2
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser over de twee moordaanslagen, de reden van zijn vlucht, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen verdragsvluchteling is en dat hij geen reëel risico loopt bij terugkeer te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 29 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4071, heeft overwogen wordt aan de vraag of artikel 1(A), dan wel artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, pas toegekomen als dat asielrelaas en de daarin gestelde feiten en omstandigheden geloofwaardig zijn. Nu verweerder het relaas over de twee moordaanslagen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, behoeft het betoog van eiser dat artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag hem ten onrechte is tegengeworpen en dat de UNWRA hem niet kan beschermen geen bespreking meer. Ook de overige gronden behoeven geen bespreking meer, nu verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds op het voorgaande op grond van artikel 31 van de Vw heeft kunnen afwijzen.
5.3
Voorts is niet gebleken dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was de door eiser overgelegde documenten nader te onderzoeken. Deze documenten zijn overgelegd ter onderbouwing van het relaas over zijn werkzaamheden voor de douane en houden verband met de fraudezaak. Verweerder heeft dit deel van het asielrelaas geloofwaardig geacht. Niet is gebleken dat de documenten het vermoeden van eiser dat de moordaanslagen met de fraudezaak verband houden kunnen onderbouwen.
5.4
Nu verweerder reeds gelet op het voorgaande de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, behoeft hetgeen eiser verder heeft aangevoerd geen bespreking meer.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.