Op 11 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister waarin een ov-schuld van € 223,53 werd vastgesteld, omdat zij ten onrechte gebruik had gemaakt van een studentenreisproduct. De rechtbank oordeelde dat eiseres per 1 september 2016 geen recht meer had op een studentenreisproduct, aangezien haar leenfase was ingegaan op 1 september 2015. De Wet studiefinanciering 2000 bepaalt dat de reisvoorziening alleen gedurende de eerste twaalf maanden van de leenfase kan worden verstrekt. Eiseres had in de periode van 1 september 2015 tot 1 september 2016 al vier jaar gebruik gemaakt van haar studentenreisproduct en had geen recht meer op een reisvoorziening na het verstrijken van deze periode. Eiseres stelde dat zij in goed vertrouwen had gehandeld op basis van informatie van DUO, maar de rechtbank oordeelde dat haar opvatting geen steun vond in de wet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister om de ov-schuld vast te stellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om zich bewust te zijn van de regelgeving omtrent studiefinanciering en de gevolgen van het overschrijden van de geldende termijnen.