ECLI:NL:RBDHA:2017:4803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
AWB 17/7935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling op basis van ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het verzoek als kennelijk ongegrond bestempelde. De vreemdeling had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en in zijn tweede aanvraag stelde hij dat hij tot het christendom was bekeerd. De rechtbank heeft de feiten en het proces van de bekering van de vreemdeling kritisch beoordeeld. De vreemdeling had verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn bekering, waaronder een doopakte en verklaringen van leden van de Protestantse Gemeente. Echter, de rechtbank oordeelde dat de vreemdeling inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over zijn religieuze achtergrond en de betekenis van zijn bekering. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk was bekeerd tot het christendom en dat hij de gevolgen van een terugkeer naar Afghanistan niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak kan binnen een week na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/7935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit omvat tevens een inreisverbod van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens verschenen is M.A. Gardezy, tolk Dari.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1983 en in het bezit te zijn van de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft eerder een asielaanvraag ingediend, op 24 juni 2009. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 31 december 2009 afgewezen, omdat -samengevat weergegeven- verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig achtte. Het tegen het besluit van 31 december 2009 door eiser ingediende beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 2 februari 2011 ongegrond verklaard (AWB 10/2783). Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 24 mei 2011 in hoger beroep bevestigd (201104190/1/V3).
2. Op 9 maart 2016 heeft eiser voor de tweede keer asiel aangevraagd. In het kader zijn tweede asielaanvraag heeft hij -samengevat weergegeven- aangevoerd dat hij tot het christendom is bekeerd. Eiser bevond zich in Nederland in een uitzichtloze situatie. Medio 2015 kwam hij in contact met drie jongens die hem over Christus vertelden en zodoende raakte hij in het christendom geïnteresseerd. Eiser bezoekt kerkdiensten, hij bidt en hij is enkele keren naar Bijbelstudie geweest. Op 11 oktober 2015 is eiser gedoopt. Indien eiser naar Afghanistan terugkeert zal hij daar de blijde boodschap moeten verkondigen, met als gevolg dat hij misschien opgehangen of gestenigd zal worden. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- doopakte aangaande de doop van eiser op 11 oktober 2015;
- een ongedateerde door eiser gedicteerde brief over zijn bekering;
- een door Afghaanse autoriteiten afgegeven nationaliteitsverklaring van 28 januari 2010;
- een verklaring van 8 april 2016 van Jalil Jalili, regioleider Noord-Nederland bij de Father’s House Movement, waarin onder meer staat dat eiser sinds maart 2015 bij deze beweging bekend is en dat hij als actief christen in het netwerk van deze beweging aanwezig is;
- de nieuwsbulletins en liturgieën van de kerkdiensten van 6 en 13 maart 2016 van de Protestantse Gemeente in Beverwijk;
-twee kaarten die eiser van gemeenteleden heeft ontvangen om hem te feliciteren met zijn doop;
- een verklaring van 6 maart 2016 van J.C. ten Hove, voorzitter van de Protestantse Gemeente te Beverwijk, waarin onder meer staat dat eiser actief deelneemt aan de gemeente, dat hij is gedoopt en dat hij regelmatig de zondagsdiensten bezoekt;
- een verklaring van J.J. Bubberman van de Protestantse Gemeente te Beverwijk van 22 januari 2017, waarin onder meer staat dat eiser actief aan de gemeente deelneemt, dat hij bijna elke zondag de dienst bijwoont, dat hij zijn best doet zich te verdiepen in het christelijk geloof en dat er niet wordt getwijfeld aan zijn goede intenties;
- een verklaring van E. Veen, kringleider van de Evangelisatiegemeente Shekinah op het AZC Dronten, van 26 januari 2017, waarin onder meer staat dat eiser een trouw en meelevend lid is van de Bijbelkring op het AZC Dronten, dat hij deze Bijbelkring trouw bezoekt, dat hij ervoor gekozen heeft om een volgeling van Christus te worden en dat hij is gedoopt.
In beroep heeft eiser voorts een verklaring van J. Kramer, duo voorzitter kerkenraad, van 5 februari 2017, overgelegd waarin onder meer staat dat hij actief deelneemt aan de Protestantse gemeente te Beverwijk.
Door verweerder is op 9 januari 2017 contact opgenomen met eerdergenoemde Jalil Jalili. Hij heeft desgevraagd onder meer aangegeven dat eiser huiskerkbijeenkomsten en zogeheten ‘celebrations’ van de Father’s House Movement heeft bijgewoond en dat hij eiser 10 tot 15 keer heeft gezien.
3. Verweerder heeft eisers tweede asielaanvraag bij het bestreden besluit inhoudelijk beoordeeld en afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid en onder g, van de Vw 2000. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • De identiteit en Afghaanse nationaliteit van eiser;
  • De gestelde problemen die hebben geleid tot vertrek uit Afghanistan;
  • De bekering tot het christendom in Nederland.
Verweerder volgt eiser wel in de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit. De overige relevante elementen acht verweerder echter ongeloofwaardig. Verweerder overweegt voorts dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Richtlijn 2004/83/EG. Omdat eiser aan een eerder terugkeerbesluit geen gevolg heeft gegeven en hij Nederland daarom onmiddellijk moet verlaten, heeft verweerder hem voorts een inreisverbod opgelegd van twee jaar.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Bij de beoordeling van het beroep tegen een besluit op een opvolgende asielaanvraag toetst de bestuursrechter overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht het besluit in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. De buitengrens van het geding wordt daarbij bepaald door het bestreden besluit, waarbij eisers opvolgende aanvraag door verweerder inhoudelijk is beoordeeld.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in rechte is komen vast te staan dat het asielrelaas zoals eiser dat tijdens zijn eerste asielprocedure naar voren heeft gebracht ongeloofwaardig is.
5.3.
Ten aanzien van de gestelde bekering van eiser tot het christendom in Nederland overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat de staatssecretaris een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in het geval van eiser volgens de voormelde gedragslijn heeft gehandeld. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat eiser over de motieven voor en het proces van zijn gestelde bekering inconsistente en vage verklaringen heeft afgelegd. Zo liggen de verklaringen die eiser tijdens zijn eerste asielprocedure heeft afgelegd over de rol van de islam in zijn leven, niet in lijn met wat hij daarover in het kader van onderhavige aanvraag heeft verklaard. Tijdens zijn eerste gehoor op 26 juni 2009 heeft eiser onder meer verklaard dat hij praktiserend moslim is, dat hij bidt en dat hij in Afghanistan naar de moskee ging. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 9 maart 2016 heeft hij echter verklaard dat hij in Afghanistan als volwassene niet meer naar de moskee ging en dat religie daar geen belangrijke rol speelde in zijn leven. Verweerder heeft eiser deze inconsistentie mogen aanrekenen. De verklaring van eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag dat hij als volwassene nooit naar de moskee ging, dat tijdens het eerste gehoor niet aan hem is gevraagd of hij praktiserend was en dat hij destijds weliswaar heeft gezegd dat hij naar de moskee ging, maar dat hij daarmee alleen doelde op de Koranlessen die hij moest volgen, heeft verweerder als onvoldoende van de hand mogen wijzen. Dit geldt ook voor de verklaring van eiser in zijn zienswijze en in beroep dat hem tijdens het eerste gehoor slechts korte vragen zijn gesteld, dat deze vragen in de verleden tijd zijn gesteld en dat hij destijds niet heeft gezegd dat hij ook als volwassene naar de moskee ging. Bij het ontbreken van correcties en aanvullingen op dit punt heeft verweerder mogen uitgaan van de verklaringen die eiser tijdens het eerste gehoor over zijn religie heeft afgelegd. Deze verklaringen stroken niet met wat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft verklaard.
5.5.
Verweerder overweegt voorts niet ten onrechte dat eiser tijdens zijn eerste gehoor in het geheel niet heeft laten blijken dat hij in zijn land van herkomst als kind slechte ervaringen met de islam heeft opgedaan en dat hij daardoor toen al de islam is gaan associëren met doden en vermoorden, zoals hij in het kader van onderhavige aanvraag wel heeft gedaan. Niet valt in te zien waarom eiser tijdens het eerste gehoor heeft nagelaten om over deze negatieve ervaringen met de islam te vertellen om in plaats daarvan juist te verklaren dat hij een praktiserend moslim is, die bidt en in zijn land van herkomst de moskee bezocht. Het standpunt van eiser in beroep dat het eerste gehoor niet bedoeld is om dergelijke innerlijke gevoelens uit te spreken maar om feitelijkheden vast te leggen, dat er tijdens het eerste gehoor korte vragen werden gesteld die toezagen op het verleden en dat hij toen nog maar net in Nederland was en dus moest wennen aan de vrijheid om zijn gedachten te uiten, slaagt niet. Gelet op het ontbreken van correcties en aanvullingen ten aanzien van de verklaringen die eiser tijdens zijn eerste gehoor op dit punt heeft afgelegd, heeft verweerder hem ook deze inconsistentie mogen aanrekenen.
5.6.
Verweerder overweegt ook niet ten onrechte dat eiser geen blijk geeft van een weloverwogen en bewuste keuze voor het Protestantisme, aangezien hij over andere christelijke stromingen niets kan vertellen. Het standpunt van eiser in beroep dat het gaat om het proces tot het christelijk geloof en niet tot de protestantse of katholieke stroming van dat geloof, en dat het gelet op de achtergrond van eiser en zijn analfabetisme niet reëel is om van hem te verwachten dat hij hier verder uitleg over kan geven, slaagt niet. Dat de keuze van eiser voor de protestantse kerk louter voortvloeit uit het feit dat dat de kerk is waarmee hij in Nederland in aanraking kwam en dat hij zich voordat hij bekeerde in het geheel niet in andere christelijke stromingen heeft verdiept duidt niet op een weloverwogen en bewuste keuze voor het christendom op zich. Daarbij kan eisers analfabetisme op zichzelf bezien niet verklaren waarom hij niets kan vertellen over andere christelijke stromingen dan de protestantse. In dit verband verwijst de rechtbank naar wat onder 5.9 ten aanzien van het analfabetisme van eiser wordt overwogen.
5.7.
Gelet op de positie van christenen in Afghanistan en de bijzondere waarde die daardoor toekomt aan eisers verklaringen over de motieven voor en het proces van zijn gestelde bekering, heeft verweerder eiser voornoemde inconsistente en vage verklaringen mogen aanrekenen. Het standpunt van eiser dat hij de start van zijn bekeringsproces voldoende heeft uitgelegd en dat het niet aan verweerder is om een waardeoordeel over dit proces te geven slaagt, gelet op het voorgaande en meer in het bijzonder de bovenomschreven gedragslijn, niet.
5.8.
Verweerder overweegt ook niet ten onrechte dat eiser er geen blijk van heeft gegeven dat hij voldoende algemene, basale kennis van het christendom bezit. Afgezien van enkele christelijke feestdagen en enkele andere feiten van algemene bekendheid heeft eiser nauwelijks iets over het christendom kunnen vertellen. Zo kan eiser desgevraagd niets over de geschiedenis van het christendom vertellen, kan hij afgezien van het verhaal over het verloren schaap, dat hij inhoudelijk nauwelijks kent, geen enkel Bijbelverhaal noemen en kan hij over het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Testament niet meer zeggen dan dat het ene aan het andere voorafgaat. Ten aanzien van de vraag wat het christendom voor hem onderscheidend maakt blijft eiser voorts steken in algemeenheden als dat het een geloof van rust, vrede, liefde en blijdschap is.
5.9.
Eisers standpunt dat verweerder hem zijn gebrek aan kennis over het christendom niet mag aanrekenen omdat hij analfabeet is met een laag IQ en geheugenproblemen, slaagt niet. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat eiser, ongeacht het feit dat hij stelt analfabeet te zijn, in staat mag worden geacht te verklaren over wat mondeling tot hem zou zijn gekomen. Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende aanvraag laten zien en horen dat hij een mp3-speler heeft met daarop Bijbelverhalen in het Farsi. Over de inhoud van die verhalen kon hij echter niets verklaren. Daarbij heeft eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij, hoewel hij analfabeet is, wel van anderen heeft gehoord wat er in de Bijbel staat. Ook heeft hij verklaard dat er in de [naam kerk] die hij bezoekt eens per maand diensten in het Farsi plaatsvinden en dat hij naar Bijbelstudie is geweest. Dat eiser desondanks, en ondanks het feit dat hij al medio 2015 met het christendom in aanraking is gekomen en 11 oktober 2015 is gedoopt, nauwelijks kennis van het christendom bezit, mag verweerder hem aanrekenen. Verweerder betrekt hierbij ook niet ten onrechte dat eiser heeft verklaard dat hij anderen probeert te evangeliseren en dat hij anderen vertelt dat het christendom een religie is van rust en liefde. Gelet hierop mag eens temeer van eiser worden verwacht dat hij de nodige kennis van het christendom bezit. In het ongedateerde medische stuk dat eiser bij zijn zienswijze heeft overgelegd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot een ander oordeel te komen. Uit deze verklaring blijkt weliswaar dat eiser bij aanvang van de therapie moeite had met het onthouden van psycho-educatie, dat een aantal keer herhaling nodig was en dat eiser er moeite mee had zijn aandacht en concentratie vast te houden, maar ook dat dit naarmate de therapie vorderde steeds beter leek te gaan.
5.10.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat ingevolgde de door verweerder gehanteerde vaste gedragslijn bij het onderzoek naar de gestelde bekering ook belang wordt gehecht aan de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk, is de rechtbank van oordeel dat van eiser, ongeacht zijn analfabetisme, en gestelde lage IQ en geheugenproblemen, mag worden verlangd dat hij meer over het christendom kan vertellen dan hij heeft gedaan.
5.11.
Verweerder gaat niet ten onrechte voorbij aan de door eiser overgelegde doopakte en andere stukken aangaande zijn geloofsactiviteiten in Nederland. Uit de ook door verweerder aangehaalde uitspaak van de Afdeling van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:850) vloeit voort dat een doopakte naar zijn aard geen uitsluitsel geeft over de motieven voor en het proces van bekering. Dat onder meer de regioleider Noord-Nederland van de Father’s House Movement en de voorzitter van de Protestantse Gemeente te Beverwijk hebben aangegeven dat eiser actief deelneemt aan hun gemeenten en dat zij hem als christen zien, neemt de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering van eiser niet weg. Dat eiser naar de kerk gaat wordt door verweerder niet bestreden. Verweerder overweegt echter ook, en niet ten onrechte, dat uit eisers verklaringen niet blijkt waarom zijn kerkbezoeken voor hem van belang zijn. De enkele verklaring van eiser in zijn zienswijze dat hij veel rust ervaart bij het gezamenlijk gebed, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Deze verklaring is wederom uiterst algemeen van aard en eiser heeft daarbij niet inzichtelijk gemaakt waardoor hij deze rust ervaart en in hoeverre dit afwijkt van hoe hij het gebed ervoer toen hij nog moslim was. Het standpunt in beroep dat rust rust is, dat het gezien zijn eerdere negatieve ervaringen met de islam logisch is dat hij deze rust niet ervoer in zijn oude geloof en dat het geloof in Christus voor bijna alle christenen de reden is om rust en vrede te ervaren, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom zijn keuze op het christendom is gevallen en wat het kerkbezoek voor hem betekent.
5.12.
Het standpunt van eiser dat verweerder bij de beoordeling van zijn gestelde bekering een stap heeft overgeslagen, nu hij zich wel heeft uitgelaten over eisers afscheid van de islam en kennis van het christendom, maar niet over zijn proces van bekering vanaf het moment dat het christendom bij hem in beeld kwam, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beoordeling van eisers gestelde bekering alle in voornoemde gedragslijn genoemde elementen, zo ook de motieven voor en het proces van de gestelde bekering, kenbaar betrokken. Hierbij overweegt de rechtbank dat verweerder eiser ook heeft aangerekend dat hij ten aanzien van de vraag wat het christendom voor hem onderscheidend maakt blijft steken in algemeenheden en dat uit zijn verklaringen niet blijkt waarom het voor hem belangrijk is om naar de kerk te gaan. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat eisers verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, de conclusie rechtvaardigen dat hij zijn gestelde bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.