ECLI:NL:RBDHA:2017:4829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
09/827007-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in winkelomgeving met meerdere slachtoffers

Op 3 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, waarbij in twee gevallen geweld is gebruikt tegen winkelmedewerkers. De verdachte, geboren in Polen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van diefstal van cosmetica en parfum uit respectievelijk Kruidvat en DIO, waarbij hij geweld heeft gebruikt om te ontsnappen. Tijdens de zittingen op 15 maart en 19 april 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 december 2016 in Honselersdijk zes geurtjes heeft gestolen bij Kruidvat, waarbij hij een medewerkster met kracht heeft geduwd, waardoor zij ten val kwam. Dit geweld werd bewezen verklaard. Op 30 december 2016 heeft de verdachte in De Lier twee geurtjes gestolen bij DIO, maar het bewijs voor het gebruik van geweld tegen de eigenaresse was onvoldoende, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook niet kon worden veroordeeld voor een derde feit van diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van tien weken op, met aftrek van het voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers van de geweldsdelicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827007-17
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 maart 2017 (
pro forma) en 19 april 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.P.E. van de Rivière en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. F. Uzumcu, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 december 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 6, althans één of meer geurtje(s)/stuk(s) cosmetica, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Kruidvat (filiaal Dijkstraat 107), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [slachtoffer 1] met kracht tegen het lichaam duwen (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen);
2.
hij op of omstreeks 30 december 2016 te De Lier, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één of meer geurtjes (merk Calvin Klein), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan DIO (filiaal Hoofdstraat 27), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het duwen tegen de schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] achter de fiets aan te sleuren (waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen), waarbij/waardoor die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken heup) heeft opgelopen;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode 12 december 2016 tot en met 15 december 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een multitool en/of een zaagmachine en/of een verfafbrander, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Multimate/ [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich driemaal schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij hij in twee gevallen (feit 1 en 2) geweld zou hebben gebruikt om weg te komen waardoor in beide gevallen een persoon ten val is gekomen. De verdachte heeft twee diefstallen bekend (feit 1 en 2), maar heeft ontkend daarbij geweld te hebben gebruikt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie tenlastegelegde feiten, inclusief het geweld zoals ten laste is gelegd in feit 1 en 2, wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie hiertoe aangevoerd dat ook indien het onderdeel ‘het duwen tegen de schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] ’ niet zou kunnen worden bewezen, er toch sprake is van geweld door ‘die [slachtoffer 2] achter de fiets aan te sleuren’.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 en van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde geweld. De verdachte heeft met betrekking tot zowel feit 1 als feit 2 een bekennende verklaring afgelegd over de diefstal zelf; deze diefstallen kunnen dan ook worden bewezen, aldus de verdediging.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Op 8 december 2016 heeft de verdachte in Honselersdijk zes geurtjes gestolen bij de Kruidvat. [2] Dit heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kan gelet op de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten is verwezen wettig en overtuigend worden bewezen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte na deze diefstal geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] , de medewerkster van de Kruidvat die de verdachte staande hield. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en verklaard dat de verdachte haar zo hard naar achteren duwde dat zij tegen een detectiepoortje aanviel en ten val kwam op de drempel van de winkel. [3] De beschrijving van de camerabeelden, die zich in het dossier bevinden en die ter terechtzitting zijn bekeken, komt overeen met deze verklaring van de aangeefster. [4] Ook de rechtbank heeft op die beelden waargenomen dat door de fysieke handelingen van verdachte aangeefster ten val is gekomen. [5] De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte - om na de diefstal weg te komen met zijn gestolen goederen - met kracht tegen het lichaam van de aangeefster heeft geduwd waardoor zij ten val is gekomen.
Feit 2
Op 30 december 2016 heeft de verdachte in De Lier twee geurtjes gestolen bij de DIO. [6] Dit heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kan gelet op de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten is verwezen wettig en overtuigend worden bewezen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte na deze diefstal geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] , de eigenaresse van de DIO die achter de verdachte aan rende en hem tot stoppen probeerde te brengen door de bagagedrager van zijn fiets vast te pakken. De rechtbank overweegt dat er drie verschillende lezingen zijn over de wijze waarop aangeefster ten val is gekomen. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat verdachte haar met één hand tegen de schouder heeft geduwd waardoor zij is gevallen. Ter zitting heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar met zijn schoudertas op haar arm heeft geslagen waardoor zij viel. Getuige Van der Ende ten slotte heeft verklaard dat aangeefster de achterkant van de fiets waarop verdachte zat vast had en deze na een aantal meter moest loslaten waardoor zij viel. Deze getuige heeft niet gezien dat verdachte aangeefster heeft geslagen of geschopt. Gelet op deze uiteenlopende en onderling niet verenigbare lezingen kan de rechtbank niet vaststellen of door een (strafbare) geweldshandeling van verdachte de aangeefster is gevallen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het wegfietsen van verdachte terwijl aangeefster de bagagedrager van verdachtes fiets heeft vastgepakt niet als een zodanige geweldshandeling kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde gedeelte dat de verdachte na de diefstal geweld zou hebben gebruikt tegen de aangeefster waardoor zij ten val is gekomen.
Feit 3
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden om te kunnen vaststellen dat de verdachte de drie goederen van de Multimate heeft gestolen. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte een wegnemingshandeling heeft verricht en deze goederen daadwerkelijk heeft weggenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde feit. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 8 december 2016 te Honselersdijk, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen 6 geurtjes/stuks cosmetica, toebehorende aan Kruidvat (filiaal Dijkstraat 107), welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het die [slachtoffer 1] met kracht tegen het lichaam duwen waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
2.
hij op 30 december 2016 te De Lier, gemeente Westland, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen twee geurtjes (merk Calvin Klein), toebehorende aan DIO (filiaal Hoofdstraat 27).
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
diefstal.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, dan wel een voorwaardelijke straf, al dan niet met bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een diefstal, waarbij hij in één geval een winkelmedewerkster heeft geduwd, waardoor zij ten val is gekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans niet alleen financiële schade, maar ook veel hinder en overlast voor de gedupeerden. Bovendien heeft de verdachte door geweld te gebruiken om te kunnen ontkomen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar slechts gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 4 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest voor een vermogensdelict en dat hem daarvoor een strafbeschikking is opgelegd. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een vermogensdelict. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de verdachte op 22 februari 2017 nog voor een vermogensdelict is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het (beknopte) Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 april 2017, waarin het recidiverisico als matig wordt ingeschat en wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het betalen van een schadevergoeding en een locatieverbod voor de gemeente De Lier.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er, gelet op de periode die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, afgezet tegen de ernst van de bewezenverklaarde feiten en mede gezien de straffen die hiervoor doorgaans worden opgelegd, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - die naar het oordeel van de rechtbank lager dient te zijn dan het aantal dagen dat verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht - geen ruimte meer is voor een voorwaardelijk deel. Dat betekent dat de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte kan en zal opleggen. De rechtbank komt tot een gevangenisstraf van een aanzienlijk kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet komt tot een bewezenverklaring van alle feiten en slechts bij één feit het geweld bewezen heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte reeds op 20 april 2017 opgeheven.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich met betrekking tot feit 1 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 623,77, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit de kosten van een kapot horlogebandje, parkeerkosten en reiskosten voor een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland; in totaal € 23,77) en immateriële schade (€ 600,00).
Feit 2
Gezan B.V. heeft zich met betrekking tot feit 2 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.461,34, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit de waarde van de twee gestolen stuks parfum en de kosten van de meeruren van het personeel in de maanden januari, februari en maart van 2017).
[slachtoffer 2] heeft zich met betrekking tot feit 2 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 14.012,70, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit het eigen risico van 2016 en 2017, kosten van medicijnen en kleding, een daggeldvergoeding ziekenhuisopname en een bedrag voor kosten van huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging; in totaal € 4.012,70) en immateriële schade (€ 10.000,00).
Feit 3
Multimate Westland B.V. heeft zich met betrekking tot feit 3 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 377,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (bestaande uit de waarde van de weggenomen goederen).
7.2
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vier vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn goed onderbouwd, maar ten aanzien van de vorderingen van Gazan B.V. en Multimate Westland B.V. zou op de gevorderde bedragen de BTW in mindering moeten worden gebracht, aldus de officier van justitie. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook de gevorderde bedragen voor de huishoudelijke en persoonlijke hulp kunnen worden toegewezen, nu het in haar situatie normaal en gebruikelijk zou zijn dat die verzorging wordt gedaan door professionele hulp. De keuze van de benadeelde partij om zich door haar man en dochter en een kennis te laten helpen, is begrijpelijk. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade zou gematigd moeten worden tot € 5.000,00, aldus de officier van justitie.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Feit 2
Ten aanzien van de vorderingen van Gazan B.V. en [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen zich vanwege hun aard niet lenen voor deze strafzaak en niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, opdat de benadeelde partijen een civiele procedure aanhangig kunnen maken.
De verdediging heeft hiertoe ten aanzien van de vordering van Gazan B.V. aangevoerd dat het niet de bedoeling is dat de werkgever een financieel voordeel behaalt door de loonlasten van een zieke werknemer te declareren bij de verzekeringen en zich daarnaast ook nog eens te stellen als benadeelde partij. Daarnaast is het niet de bedoeling dat Gazan B.V. bij de strafrechter een voorschot gaat declareren om de rest bij de civiele rechter te vorderen.
Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij heeft aangegeven geen kosten te hebben gemaakt en in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget (pgb). In de vordering is uitgegaan van pgb-normen: het bedrag dat zij had kunnen krijgen. Er moet echter worden uitgegaan van het bedrag dat zij daadwerkelijk zou krijgen. Het kan niet zo zijn dat zij wordt verrijkt. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de eigen schuld van aangeefster en komt niet iedere gevolgschade van diefstal voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat dit bedrag dient te worden vastgesteld door artsen en deskundigen.
Feit 3
Ten aanzien van de vordering van Multimate Westland B.V. heeft de verdediging zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Voor wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 1] voldoende is onderbouwd. De rechtbank beschouwt de gevorderde kosten onder de post ‘proceskosten’ eveneens als materiële kosten. Voor wat betreft de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen en acht zij een bedrag van € 300,00 als vergoeding naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Nu de vordering voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Feit 2
De vordering van Gazan B.V. is door de verdediging inhoudelijk betwist ten aanzien van de post ‘kosten meeruren personeel’. De rechtbank beschikt niet over informatie met betrekking tot een eventueel dienstverband van [slachtoffer 2] en of eventuele loonkosten door de verzekering zijn vergoed. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of en in welke mate het gevorderde bedrag van de post ‘kosten meeruren personeel’ de verdachte is aan te rekenen en voor toewijzing in aanmerking zou moeten komen. Nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren om hier nader onderzoek naar te doen, zal de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde waarde van de twee stuks parfum is door of namens de verdachte niet betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte (en de afbeeldingen van de camerabeelden) blijkt dat het ging om twee flesjes van € 19,95. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, en de vordering voor wat betreft dit onderdeel voor het overige afwijzen.
De vordering van [slachtoffer 2] ziet op schade die het gevolg zou zijn van het door verdachte gebruikte geweld tegen haar terwijl hij weg probeerde te komen. Hoewel de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde geweld tegen de benadeelde partij, volgt hieruit niet zonder meer dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd geen rechtstreekse schade zou zijn als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit moet niet strikt worden uitgelegd. Het komt daarbij immers niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, nu er ook acht kan worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Het is niet uitgesloten dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en onder b Sv en artikel 51f lid 1 Sv (vergelijk ECLI:NL:PHR:2017:247).
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij schade heeft geleden omdat zij achter de verdachte aanging, nadat hij goederen van haar had gestolen. Zij wilde haar goederen niet zomaar prijsgeven en ging daarom achter de verdachte aan en pakte de bagagedrager van zijn fiets vast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit op basis van het dossier voldoende komen vast te staan. Omdat de verdachte weg wilde komen en niet is gestopt heeft hij het risico genomen dat hij daarmede schade zou veroorzaken. De rechtbank acht daarom de door de benadeelde geleden schade rechtstreekse schade die zij heeft geleden door verdachtes handelen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat de schade niet in aanmerking komt voor vergoeding. De rechtbank ziet bij de beoordeling van de vordering geen aanleiding rekening te houden met de beweerdelijke eigen schuld van aangeefster, nu het handelen van de benadeelde partij past bij normaal gedrag om de dief na diefstal van eigendommen proberen te stoppen en van eigen schuld op geen enkele wijze sprake is.
De vordering is voor wat betreft de materiële schade door de verdediging inhoudelijk betwist ten aanzien van de posten ‘huishoudelijke hulp’ en ‘persoonlijke hulp’. De rechtbank acht de onderbouwing van deze posten in de vordering en met de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting voldoende. Dat de benadeelde partij hulp nodig had, is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat het in haar situatie normaal en gebruikelijk zou zijn dat die verzorging zou worden gedaan door professionele hulp. De benadeelde partij heeft gekozen om te worden geholpen door haar man en dochter en een kennis, die zij ook een geldbedrag betaalde voor de hulp. De rechtbank volgt de verdediging niet in zijn verweer dat de benadeelde partij een pgb had moeten aanvragen. Voor wat betreft de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en acht zij een bedrag van € 3.000,00 als vergoeding naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Nu de vordering met betrekking tot de materiële schade voor het overige voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016.
Nu de vorderingen van Gazan B.V. en [slachtoffer 2] gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Feit 3
De rechtbank zal de benadeelde partij Multimate Westland B.V. niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, te weten het onder 3 ten laste gelegde feit, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer 1] , Gazan B.V. en [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten zijn toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat
  • van een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016, ten behoeve van de [slachtoffer 1] ;
  • van een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, ten behoeve van Gazan B.V.;
  • van een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het meer gevorderde aan immateriële schade;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Gazan B.V. gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het meer gevorderde aan materiële schade onder de post ‘2 stuks parfums’;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het overigens gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Gazan B.V.;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het meer gevorderde aan immateriële schade;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
verklaart de benadeelde partij Multimate Westland B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017002968, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 100).
2.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 april 2017; proces-verbaal aangifte [aangever] , p. 23 en 24, met bijlage (p. 26); proces-verbaal van bevindingen, p. 27 en 28, met fotobijlagen (p. 29 en 30).
3.Proces-verbaal aangifte [aangever] , p. 24.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28, met fotobijlagen (p. 29 en 30).
5.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 19 april 2017; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 34 en 35, met bijlage (p. 36); proces-verbaal van bevindingen, p. 37, met fotobijlagen (p. 38 t/m 52).