7.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Voor wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 1] voldoende is onderbouwd. De rechtbank beschouwt de gevorderde kosten onder de post ‘proceskosten’ eveneens als materiële kosten. Voor wat betreft de immateriële schade zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen en acht zij een bedrag van € 300,00 als vergoeding naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Nu de vordering voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Feit 2
De vordering van Gazan B.V. is door de verdediging inhoudelijk betwist ten aanzien van de post ‘kosten meeruren personeel’. De rechtbank beschikt niet over informatie met betrekking tot een eventueel dienstverband van [slachtoffer 2] en of eventuele loonkosten door de verzekering zijn vergoed. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of en in welke mate het gevorderde bedrag van de post ‘kosten meeruren personeel’ de verdachte is aan te rekenen en voor toewijzing in aanmerking zou moeten komen. Nu het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren om hier nader onderzoek naar te doen, zal de rechtbank de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde waarde van de twee stuks parfum is door of namens de verdachte niet betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte (en de afbeeldingen van de camerabeelden) blijkt dat het ging om twee flesjes van € 19,95. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, en de vordering voor wat betreft dit onderdeel voor het overige afwijzen.
De vordering van [slachtoffer 2] ziet op schade die het gevolg zou zijn van het door verdachte gebruikte geweld tegen haar terwijl hij weg probeerde te komen. Hoewel de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het hem ten laste gelegde geweld tegen de benadeelde partij, volgt hieruit niet zonder meer dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd geen rechtstreekse schade zou zijn als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het vereiste dat de schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit moet niet strikt worden uitgelegd. Het komt daarbij immers niet alleen aan op de gedraging die in de bewezenverklaring als zodanig is verwoord, nu er ook acht kan worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Het is niet uitgesloten dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en onder b Sv en artikel 51f lid 1 Sv (vergelijk ECLI:NL:PHR:2017:247). De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij schade heeft geleden omdat zij achter de verdachte aanging, nadat hij goederen van haar had gestolen. Zij wilde haar goederen niet zomaar prijsgeven en ging daarom achter de verdachte aan en pakte de bagagedrager van zijn fiets vast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit op basis van het dossier voldoende komen vast te staan. Omdat de verdachte weg wilde komen en niet is gestopt heeft hij het risico genomen dat hij daarmede schade zou veroorzaken. De rechtbank acht daarom de door de benadeelde geleden schade rechtstreekse schade die zij heeft geleden door verdachtes handelen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat de schade niet in aanmerking komt voor vergoeding. De rechtbank ziet bij de beoordeling van de vordering geen aanleiding rekening te houden met de beweerdelijke eigen schuld van aangeefster, nu het handelen van de benadeelde partij past bij normaal gedrag om de dief na diefstal van eigendommen proberen te stoppen en van eigen schuld op geen enkele wijze sprake is.
De vordering is voor wat betreft de materiële schade door de verdediging inhoudelijk betwist ten aanzien van de posten ‘huishoudelijke hulp’ en ‘persoonlijke hulp’. De rechtbank acht de onderbouwing van deze posten in de vordering en met de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting voldoende. Dat de benadeelde partij hulp nodig had, is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat het in haar situatie normaal en gebruikelijk zou zijn dat die verzorging zou worden gedaan door professionele hulp. De benadeelde partij heeft gekozen om te worden geholpen door haar man en dochter en een kennis, die zij ook een geldbedrag betaalde voor de hulp. De rechtbank volgt de verdediging niet in zijn verweer dat de benadeelde partij een pgb had moeten aanvragen. Voor wat betreft de immateriële schade ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en acht zij een bedrag van € 3.000,00 als vergoeding naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade voor het overige afwijzen.
Nu de vordering met betrekking tot de materiële schade voor het overige voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij en door of namens de verdachte niet is betwist en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016.
Nu de vorderingen van Gazan B.V. en [slachtoffer 2] gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Feit 3
De rechtbank zal de benadeelde partij Multimate Westland B.V. niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, te weten het onder 3 ten laste gelegde feit, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens [slachtoffer 1] , Gazan B.V. en [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten zijn toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat
- van een bedrag van € 323,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2016, ten behoeve van de [slachtoffer 1] ;
- van een bedrag van € 39,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, ten behoeve van Gazan B.V.;
- van een bedrag van € 7.012,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 december 2016, ten behoeve van [slachtoffer 2] .