In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser, een voetballer, dat gedaagde, ook een voetballer, aansprakelijk werd gesteld voor de schade die eiser had geleden na een lichamelijke confrontatie tijdens een vriendschappelijke voetbalwedstrijd op 12 augustus 2014. Tijdens de wedstrijd, waarin eiser speelde voor SV Die Haghe en gedaagde voor H.M.S.H., vond er in de 85ste minuut een botsing plaats tussen de twee spelers. Eiser viel en liep daarbij een ernstig knieletsel op, waarvoor hij meerdere keren is geopereerd. Eiser stelde gedaagde aansprakelijk voor de schade, maar gedaagde reageerde niet op de aansprakelijkstelling.
De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank benadrukte dat binnen de context van een sportwedstrijd, zoals voetbal, bepaalde risico's inherent zijn aan het spel. De rechtbank stelde vast dat de scheidsrechter de actie van gedaagde niet als een overtreding had bestraft met een rode kaart, wat erop wijst dat de actie niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat gedaagde op een roekeloze of onbesuisde manier had gehandeld, en de rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser moest worden afgewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.