Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
Een vergoeding per Niet-inbare vordering sluit aan bij de voorkeur van de Gerechtsdeurwaarders, zoals duidelijk is gebleken uit de marktconsultatie;
De Opdrachtgever en in het bijzonder het programma CRI heeft geen doelstelling om besparingen (inkoopvoordeel) te realiseren op de tarieven voor Gerechtsdeurwaarders. Een vaste vergoeding die budgettair neutraal is ten opzichte van de vergoedingen die de Bestuursorganen in de huidige situatie uitkeren doet hier het meeste recht aan;
Het toelaten van prijsconcurrentie heeft in een eerdere aanbesteding geleid tot een “race to the bottom”, aangezien de Gerechtsdeurwaarders bereid waren tegen een minimumtarief in te schrijven. In een opvolgende aanbesteding - waarbij gegund zou worden op laagste prijs - heeft de rechter aangenomen dat de Gerechtsdeurwaarders wederom bereid zouden zijn voor een minimumtarief in te schrijven. Ook uit de marktconsultatie is deze bereidheid wederom naar voren gekomen. De Opdrachtgever beschouwt prijsconcurrentie in de onderhavige aanbesteding als onwenselijk, omdat de verwachting bestaat dat het prijscriterium (wederom) nauwelijks onderscheidend zal zijn, hetgeen zal kunnen leiden tot een lage(re) vergoeding, waardoor de kwaliteit van de Dienstverlening en mogelijkheden om te innoveren negatief kunnen worden beïnvloed.”