3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I: 09/819021-16
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder dagvaarding I tenlastegelegde (afpersing [benadeelde 1] als volgt.
Op 28 september 2016 wordt aangifte van diefstal met bedreiging met geweld dan wel afpersing gedaan door [benadeelde 3]. De aangever verklaart dat hij aan vrienden op school, onder andere aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , heeft laten zien dat hij veel geld in zijn portemonnee had. Na school bleef [medeverdachte 2] vragen of hij met hem naar het Puntpark wilde gaan, waarop hij uiteindelijk met [medeverdachte 2] is meegelopen. In het Puntpark kwamen vervolgens [medeverdachte 1] en een hem onbekende jongen bij hen staan. De aangever is vervolgens door deze jongens - onder bedreiging van het pakken van een mes - gedwongen zijn tas met spullen (twee telefoons, oordopjes van iPhone, een zonnebril van het merk MyBrand en zijn portemonnee) af te geven.
Op 29 september 2016 wordt [medeverdachte 2]gehoord door de politie en uit zijn verklaring komt naar voren dat [medeverdachte 1] de dag ervoor op school meermalen telefonisch contact heeft gehad met iemand en dat hij aan diegene heeft verteld dat er een jongen op school was, die veel geld op zak had. [medeverdachte 1] zou vervolgens telefonisch hebben afgesproken deze jongen te beroven. Wanneer de politie tijdens het tweede verhoor van [medeverdachte 2] op 2 oktober 2016de foto van de
verdachte toont, verklaart [medeverdachte 2] dat hij de jongen herkent als degene die tijdens de beroving zei ‘haal je zakken leeg’.
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 1]is naar voren gekomen dat hij op 28 september 2016 om 13.48 uur, 14.14 uur, 14.46 uur, dat wil zeggen voor de beroving, en 16.25 uur, dat wil zeggen na de beroving, telefonisch contact heeft gehad met iemand met het telefoonnummer 06-24298651. Dit telefoonnummer staat op naam van [verdachte 2] (de achternaam van verdachte), wonende aan de [adres 1] .
[medeverdachte 1]heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 1 oktober 2016 verklaard dat hij erbij was toen de aangever werd beroofd van zijn tas. Een jongen genaamd ‘ [alias verdachte] ’ heeft de aangever gedwongen zijn tas af te geven. Als de politie vervolgens aan [medeverdachte 1] een foto toont, verklaart hij dat degene op de foto ‘ [alias verdachte] ’ is. Op de foto staat de verdachte, die woont aan [adres 1] .
Op 30 september 2016 treft de politiein de slaapkamer van de verdachte het van de aangever gestolen tasje aan met daarin oordopjes van iPhone, een zonnebril van het merk MyBrand en een ov-chipkaart op zijn naam.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij de afpersing. Hij heeft voorts verklaard dat hij het tasje met [medeverdachte 1] heeft geruild voor zijn eigen oudere tasje en dat hij niet wist dat dit tasje gestolen was. Ter terechtzitting is besproken dat deze ruil dan zou moeten hebben plaatsgevonden op de dag van de beroving, aangezien [medeverdachte 1] de volgende dag vroeg door de politie is aangehouden.
De rechtbank stelt vast dat de lezing van de verdachte wordt weersproken door de verklaring van de aangever, de verklaring van [medeverdachte 2] , de verklaring van [medeverdachte 1] en de overig genoemde bewijsmiddelen in het dossier en dat zijn verklaring overigens niet wordt ondersteund. De rechtbank acht deze lezing ongeloofwaardig en leidt uit de meergenoemde bewijsmiddelen af dat de verdachte zich met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [benadeelde 1] .
Dagvaarding II: 09/154994-16
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder dagvaarding II tenlastegelegde (mishandeling van [benadeelde 2] ) als volgt.
Op 7 juni 2016 doet [benadeelde 2]bij de politie aangifte van mishandeling. Hij verklaart dat hij rond 18.00 uur op zijn longboard langs vijf jongens reed en dat een van de jongens een bezem in zijn hand had. Hij had deze jongen al een keer eerder gezien. Er werd getracht zijn petje van zijn hoofd te pakken en, toen dat niet lukte, werd hij met een bezem tegen zijn hoofd geslagen, waardoor zijn lip is gaan bloeden. Hij is naar huis gegaan en direct met zijn moeder teruggekeerd naar het pleintje waar hij geslagen was. De jongen die hem geslagen
had, stond er nog en aan de daar aanwezige verbalisant heeft de aangever verteld wat er gebeurd was en de jongen aangewezen als de degene die hem geslagen had.
Uit het proces-verbaal van de verbalisantblijkt dat de aangever de verdachte heeft aangewezen als degene die hem met de bezem heeft geslagen. Hierna is de verdachte aangehouden.
Wanneer de aangeverop 20 juli 2016 bij de politie gehoord wordt, verklaart hij dat degene die hem geslagen heeft een of twee dagen erna zijn excuses heeft aangeboden. De [getuige]bevestigt het verhaal van de aangever bij de politie. Hij verklaart voorts dat de jongen die zijn excuses heeft aangeboden, ook aan de aangever gevraagd heeft om zijn aangifte in te trekken, omdat hij anders drie jaren de cel in zou gaan.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de aangever, de verklaring van de [getuige] en de overig genoemde bewijsmiddelen in het dossier, waaronder het gegeven dat de verdachte een voorwaardelijk PIJ-maatregel voor de duur van drie jaren boven zijn hoofd heeft hangen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 7 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde 2] door hem met een bezem tegen zijn hoofd te slaan.