ECLI:NL:RBDHA:2017:5113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
NL17.1889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en herkomst van vreemdeling

Op 11 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die asiel had aangevraagd. De vreemdeling, geboren in 1998 en van Somalische nationaliteit, had eerder aanvragen ingediend die waren afgewezen omdat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank behandelde een opvolgende aanvraag die op 24 april 2017 door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als kennelijk ongegrond was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij vreesde voor Al-Shabaab en dat zijn vader vermoedelijk door deze groep was vermoord.

De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd om zijn identiteit en herkomst aannemelijk te maken. De door de Somalische ambassade in België verstrekte documenten, zoals de Declaration of Nationality en Declaration of Birth, waren niet voldoende om de gestelde identiteit en herkomst te onderbouwen. De rechtbank volgde de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die had geoordeeld dat de bestuursrechter in vreemdelingenzaken niet langer het 'ne bis'-beoordelingskader toepast en dat elk besluit op een opvolgende asielaanvraag moet worden getoetst aan de beroepsgronden van de vreemdeling.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond, omdat hij geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die tot een andere beoordeling van zijn asielaanvraag zouden moeten leiden. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 mei 2017, en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer] ,

(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), als kennelijk ongegrond afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Nsabimbona. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en bezit de Somalische nationaliteit.
2. Bij besluit van 22 maart 2016 heeft verweerder een eerdere aanvraag van eiser afgewezen, omdat verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig achtte. Om die reden heeft verweerder het asielrelaas evenmin geloofwaardig geacht. Dit besluit is bij uitspraak van 13 mei 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) onherroepelijk geworden.
Bij besluit van 7 juni 2016 heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiser wederom afgewezen, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst nog altijd niet geloofwaardig werd geacht. Dit besluit is bij uitspraak van 17 augustus 2016 van de Afdeling onherroepelijk geworden.
3. Verweerder heeft de thans voorliggende opvolgende aanvraag wederom als kennelijk ongegrond afgewezen, op grond van artikel 31 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met de door de Somalische ambassade in België verstrekte Declaration of Nationality en Declaration of Birth, beide van 23 december 2016, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Somalische nationaliteit bezit, maar dat daarmee de identiteit en de herkomst van eiser niet aannemelijk zijn gemaakt. Eiser heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de Somalische ambassade in Brussel zijn gestelde identiteit heeft geverifieerd en uit de stukken blijkt niet wat de laatste normale woon- of verblijfplaats van eiser was voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië. Nu de herkomst van eiser niet geloofwaardig wordt geacht, kan ook geen geloof worden gehecht aan de door eiser aldaar gestelde gebeurtenissen en omstandigheden, te weten de vrees voor Al-Shabaab en de vermoedelijke moord op zijn vader door Al-Shabaab.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet ontvankelijk is verklaard.
5. Bij uitspraak van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) heeft de Afdeling geoordeeld dat de bestuursrechter in vreemdelingenzaken het zogenoemde “ne bis- beoordelingskader” in asielzaken met onmiddellijke ingang niet langer zal toepassen en voortaan elk besluit op een opvolgende asielaanvraag - waarbij die aanvraag niet wordt ingewilligd - overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Deze toetsing omvat, zoals bij alle besluiten, de motivering van het besluit en de manier waarop het tot stand is gekomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In de vorige procedures is in rechte vast komen te staan dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde identiteit en herkomst ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft zich voorts in deze procedure terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde nationaliteitsverklaring en geboorteakte, daargelaten of deze stukken eerder hadden kunnen worden overgelegd, wel de geboorteplaats van eiser blijkt, maar dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt wat de laatste normale woon- of verblijfplaats van eiser was. Ten aanzien van zijn herkomst heeft eiser derhalve geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een nieuwe beoordeling van zijn asielaanvraag zouden moeten leiden. De vraag of verweerder teveel gewicht heeft gehecht aan de omstandigheid dat eiser volgens de geboorteakte is geboren op het eiland Chula, terwijl hij zelf heeft verklaard te zijn geboren in Mdowa, behoeft gelet op voorgaande geen bespreking.
6.2
Voor zover eiser heeft gewezen op het rapport van Derek Nurse wordt overwogen dat dit rapport in deze procedure niet kan leiden tot een ander oordeel, nu dit rapport in de vorige procedure in de uitspraak van 6 juli 2016 (NL16.1370) van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, reeds is betrokken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat dit rapport opnieuw dient te worden beoordeeld, nu verweerder thans de nationaliteit van eiser wel geloofwaardig acht.
6.3
Nu eiser de gestelde herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat daarom geen geloof kan worden gehecht aan de door eiser afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij stelt de hebben ondervonden in Somalië. Hetgeen eiser heeft betoogd over zijn identiteit behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.