ECLI:NL:RBDHA:2017:5168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
09/094339-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.N. Pabbruwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname na buitenlandse veroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een bezwaarde die in Polen was veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van harddrugs. De veroordeling in Polen was op verzoek van de Poolse autoriteiten ten uitvoer gelegd in Nederland, op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoergelegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS). De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om het bezwaar te behandelen, ondanks dat de Wet DNA niet expliciet voorziet in de situatie van buitenlandse veroordelingen die in Nederland ten uitvoer worden gelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet DNA ook van toepassing is op personen die in het buitenland zijn veroordeeld en hun straf in Nederland uitzitten. Echter, de rechtbank oordeelde dat het bevel tot DNA-afname onterecht was, omdat daarin ten onrechte werd vermeld dat de afname geschiedde op basis van een veroordeling van de rechtbank Den Haag. Dit leidde tot onduidelijkheid voor de bezwaarde over de grondslag van de afname van zijn celmateriaal.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar gegrond verklaard en bevolen dat het afgenomen celmateriaal onmiddellijk vernietigd dient te worden. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie over de juridische basis voor DNA-afname, vooral in gevallen van buitenlandse veroordelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/094339-15
Kenmerk RK: 17/408
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:

[bezwaarde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. M. de Reus,
3022 CG te Rotterdam,
tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 2 mei 2017 in raadkamer behandeld.
Bezwaarde, bijgestaan door mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

De beoordeling van het bezwaar.

Inleiding
Bezwaarde is bij vonnis van het District Court in Krakow (Polen) veroordeeld tot een gevangenisstraf ter zake medeplegen van invoer van harddrugs. De in het Poolse vonnis bewezenverklaarde feit levert naar Nederlands recht op de kwalificatie: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, en is een feit waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Ingevolge het bepaalde in de
Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: de WETS) is het vonnis op verzoek van de Poolse autoriteiten tenuitvoergelegd in Nederland.
Op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kan de officier van justitie bevelen dat celmateriaal wordt afgenomen bij een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Bij bezwaarde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie te Den Haag van 25 januari 2017, op 26 januari 2017 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: Wet DNA), celmateriaal afgenomen ter zake voormelde Poolse veroordeling. Bezwaarde heeft ex artikel 7 Wet DNA tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel binnen de wettelijke termijn bezwaar gemaakt bij deze rechtbank.
Bevoegdheid van de rechtbank
Ingevolge artikel 7 Wet DNA dient het bezwaar te worden ingediend bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, dan wel de rechtbank in het arrondissement waar tegen de strafbeschikking verzet had kunnen worden gedaan. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij - gegeven voormelde omstandigheden - bevoegd is om kennis te nemen van het bezwaar. De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige zaak is sprake van een veroordeling door een rechtbank buiten Nederland, te weten Polen. De opgelegde straf is ingevolgde de WETS tenuitvoergelegd door Nederland. Bij deze straf is geen Nederlandse rechter betrokken geweest. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is enkel betrokken geweest bij de toets of er gronden zijn om de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te weigeren, hetgeen niet het geval bleek. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarna de hoofdofficier van justitie te Den Haag verzocht om zorg te dragen voor de tenuitvoerlegging van het Poolse strafvonnis.
De rechtbank stelt vast dat de Wet DNA, die van oudere datum is dan de WETS, niet in deze situatie voorziet. Deze lacune brengt mee dat in voorkomend geval de ongewenste situatie ontstaat dat er voor een bezwaarde geen mogelijkheid is om in bezwaar te komen bij een Nederlands gerecht. Dat lijkt in strijd met de bedoeling van de Wet DNA, reden waarom de rechtbank zich bevoegd zal verklaren, nu het arrondissementsparket in Den Haag bij de tenuitvoerlegging betrokken is.
Ontvankelijkheid van bezwaarde
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en voldoet aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat bezwaarde kan worden ontvangen in zijn bezwaar.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de Wet DNA een wettelijke grondslag biedt voor afname van celmateriaal en verwerking en bepaling van het DNA-profiel na een veroordeling in het buitenland die hier ingevolge de WETS ten uitvoer is gelegd. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1, onder c, van de Wet DNA is een veroordeelde een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld tot een straf als bedoeld in (onder meer) artikel 9, eerste lid, onder a, onderdeel 1° of 3° van het Wetboek van Strafrecht. Uit artikel 2:15 van de WETS volgt dat nadat een rechterlijke uitspraak in Nederland is erkend, er geen verschil is wat betreft de tenuitvoerlegging met in Nederland gedane rechterlijke uitspraken. De wetgever heeft dus nadrukkelijk dezelfde rechtsgevolgen voor ogen gezien voor veroordeelden uit het buitenland die hier hun straf uitzitten. Hieronder moet naar het oordeel van de rechtbank ook worden begrepen de afname van celmateriaal, ter bepaling en verwerking van het DNA-profiel. Doelstelling van de Wet DNA is immers het voorkomen, opsporen en berechten van strafbare feiten, zodat het uitzonderen van een buitenlandse veroordeelde van wie de straf hier ten uitvoer wordt gelegd, omdat - zoals in dit geval - hij in de Nederlandse samenleving is geïntegreerd, niet in het systeem van de wet past. Dit leidt tot de conclusie dat de Wet DNA naar het oordeel van de rechtbank evenzeer van toepassing is op een in het buitenland veroordeelde persoon van wie de straf hier ingevolge de WETS is of wordt tenuitvoergelegd.
De rechtbank beziet vervolgens of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden tot afnemen van het DNA in dit geval, en concludeert dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Wet DNA. In het bevel is immers ten onrechte vermeld dat afname geschiedt op grond van een veroordeling van de Rechtbank te Den Haag. In raadkamer heeft de bezwaarde verklaard dat hem bij ontvangst van het bevel ook niet zonder meer duidelijk was op grond van welke veroordeling hij nu celmateriaal moest afstaan. Het voldoet niet als aan de veroordeelde wordt overgelaten - al dan niet met behulp van de reclassering, zoals de veroordeelde in de raadkamer verklaarde - te achterhalen op grond van welke veroordeling het openbaar ministerie zijn bevoegdheid tot afname van DNA baseert.
Dit maakt dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren, zodat niet wordt toegekomen aan een verdere inhoudelijke beoordeling.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de wettelijke regeling - in het bijzonder art. 2, eerste lid van de Wet DNA - er niet aan in de weg staat dat bij een veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen en het DNA-profiel wordt bepaald en verwerkt wanneer sprake is van een lang tijdsverloop tussen de veroordeling en het bevel tot afname van celmateriaal. Weliswaar blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het in verband met de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van belang is dat het bevel tot afname van celmateriaal door de officier van justitie zo spoedig mogelijk na de veroordeling wordt gegeven, maar in gevallen dat daaraan niet wordt voldaan kan niet worden gezegd dat de veroordeelde daardoor in enig rechtens te respecteren is geschaad. (Hoge Raad 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2073).

Beslissing.

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. H.N. Pabbruwe, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.R. Ekkart, griffier, en uitgesproken ter zitting van 16 mei 2017.