ECLI:NL:RBDHA:2017:5775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderopvangtoeslag wegens onvoldoende bewijs van gemaakte kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres, een moeder die kinderopvangtoeslag had aangevraagd voor haar dochter, had in haar aanvraag vermeld dat haar dochter vanaf 24 maart 2014 voor 187 uur per maand werd opgevangen bij kinderdagverblijf [X]. Na het faillissement van dit kinderdagverblijf heeft eiseres een wijzigingsverzoek ingediend en aangegeven dat haar dochter vanaf 1 juli 2014 kinderopvang afnam bij kinderdagverblijf [Y]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 vastgesteld op € 4.340, waarbij een bedrag van € 5.436 van eiseres werd teruggevorderd.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 4 april 2017 was de gemachtigde van eiseres afwezig, terwijl de vertegenwoordiger van de Belastingdienst aanwezig was. Eiseres stelde dat zij door het faillissement van kinderdagverblijf [X] geen jaaropgave of facturen kon overleggen, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om documenten te overleggen die de hoogte van de kosten konden aantonen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag voor de periode dat haar dochter bij kinderdagverblijf [X] was ondergebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 10 juni 2016 heeft verweerder de definitieve berekening kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014 (de definitieve berekening) vastgesteld op € 4.340. Daarbij is een bedrag van € 5.436 van eiseres teruggevorderd.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 26 september 2016 het bezwaar van eiseres tegen bovengenoemde beschikking ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017.
Gemachtigde van eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Namens verweerder is mr. N. Mhamdi verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft in haar aanvraag kinderopvangtoeslag 2014 vermeld dat haar dochter met ingang van 24 maart 2014 voor 187 uur per maand opgevangen wordt bij kinderdagverblijf [X] . Naar aanleiding hiervan is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 9.767 per jaar.
2. Wegens het faillissement van kinderdagverblijf [X] heeft eiseres aan verweerder middels een wijzigingsverzoek vermeld dat zij voor haar dochter met ingang van 1 juli 2014 kinderopvang afneemt voor 182 uur per maand bij kinderdagverblijf [Y] . Het voorschot kinderopvangtoeslag 2014 is dientengevolge aangepast naar een bedrag van € 9.579.
3. Bij beschikking van 10 juni 2016 is de kinderopvangtoeslag 2014 van eiseres definitief vastgesteld op een bedrag van € 4.340. Over de periode dat de dochter van eiseres kinderopvang genoot bij kinderdagverblijf [X] , te weten van 24 maart 2014 tot en met 30 juni 2014, is door verweerder geen kinderopvangtoeslag toegekend. Ook is over de periode 8 november 2014 tot en met 31 december 2014 geen kinderopvangtoeslag toegekend voor de kinderopvang bij kinderdagverblijf [Y] .
Geschil4. In geschil is enkel of verweerder terecht geen kinderopvangtoeslag heeft toegekend over de periode 24 maart 2014 tot en met 30 juni 2014 voor de kinderopvang bij kinderdagverblijf [X] .
5. Eiseres stelt dat zij in verband met het faillissement van kinderdagverblijf [X] niet beschikt over een jaaropgave en/of facturen van dit kinderdagverblijf. Haar dochter is echter wel naar kinderdagverblijf [X] geweest. Ook zijn door haar betalingen verricht aan kinderdagverblijf [X] . Verder stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Tenslotte stelt eiseres dat verweerder in eerste instantie haar met terugwerkende kracht een voorschot kinderopvangtoeslag had toegewezen en hierop ten onrechte terug komt.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014 op het juiste bedrag is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3297, volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (Wko), dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is. Hieruit volgt dat het aan eiseres, als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.
8. Met betrekking tot de kinderopvang van de dochter van eiseres bij kinderdagverblijf [X] heeft eiseres geen jaaropgave of facturen over de maanden maart tot en met juni 2014 overgelegd. Ook heeft eiseres geen ondertekende plaatsingsovereenkomst van het kinderdagverblijf overgelegd. Wel heeft eiseres bankafschriften overgelegd waaruit betalingen blijken aan kinderdagverblijf [X] . Eiseres heeft aangevoerd dat kinderdagverblijf [X] failliet is gegaan en zij om die reden geen jaaropgave of facturen kan overleggen. Gelet op de vaste rechtspraak van de afdeling heeft eiseres met het enkel overleggen van betalingen aan Kinderdagverblijf [X] onvoldoende aangetoond wat de door haar gemaakte kosten van kinderopvang zijn. Het niet kunnen overleggen van een jaaropgave komt voor haar risico. Eiseres had bijvoorbeeld door overlegging van de plaatsingsovereenkomst en de door Kinderdagverblijf [X] verzonden facturen in combinatie met bewijs van betalingen aannemelijk kunnen maken wat de kosten van kinderopvang bij [X] zijn geweest. Verweerder heeft bij de vaststelling van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2014 terecht geen kinderopvangtoeslag toegekend over de periode dat eiseres voor haar dochter kinderopvang afnam bij Kinderdagverblijf [X] .
9. Voor zover eiseres met haar stelling dat verweerder ten onrechte terug komt op het verleende voorschot kinderopvangtoeslag stelt dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, slaagt deze grond niet. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, vloeit uit artikel 16, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend, dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat (zie de uitspraak van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BO1137). Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die verlening kan worden herzien (zie de uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009: BJ4093).
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)