In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanese nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwistte dat hij ooit in Duitsland of Luxemburg was geweest en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om de Eurodac-resultaten te vertrouwen. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld.
De rechtbank overwoog dat, gezien het systeem van controle en registratie in Eurodac, er in beginsel van uit mag worden gegaan dat eiser in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de twijfels van eiser over de werking van het Eurodac-systeem en de gevoeligheid van het algoritme niet voldoende waren om aan de juistheid van de Eurodac-registratie te twijfelen. Eiser had niet aangetoond dat hij niet in Duitsland was geweest, en zijn ontkenning was onvoldoende om de registratie te weerleggen. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de Eurodac-registratie.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.