8.2De rechtbank is van oordeel dat van een zorgvuldige individuele beoordeling in het bestreden besluit niet is gebleken. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder heeft daarbij wel betrokken dat eiser van 1 augustus 2015 tot 31 maart 2016 een uitkering heeft ontvangen op grond van de Participatiewet, maar niet dat eiser sinds 1992 legaal in Nederland verblijft waarvan hij van 7 september 2001 tot 28 februari 2016 beschikte over een verblijfsvergunning regulier ‘arbeid in loondienst’ en dus bijna 15 jaar heeft gewerkt. Verweerder had dit moeten meewegen en daar bovendien een zwaar gewicht aan dienen toe te kennen. Ook had verweerder in eisers voordeel moeten meewegen dat hij, zoals ook niet ter discussie staat, voldoende inkomsten haalt uit zijn flexibele arbeidsovereenkomst. Dat het ‘flexibele’ een onzekerheid voor de toekomst inhoudt, is gelet op het voorgaande onvoldoende om te oordelen dat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, dan ook van oordeel dat het besluit onzorgvuldig is genomen.
9. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van de beoordeling of sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan met name de duur van het rechtmatig verblijf van eiser.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde dan wel vierde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet evenmin reden om in het kader van de finale geschilbeslechting de overige beroepsgronden te bespreken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1485,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1).