ECLI:NL:RBDHA:2017:6741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bepaling van nadere regels voor persoonsgebonden budget in de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan eiseres is toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres ontving eerder een indicatie voor zorg in natura, maar verzocht om een herindicatie voor een pgb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente ten onrechte nadere regels heeft gesteld over de hoogte van het pgb, omdat de Wmo 2015 hiervoor geen grondslag biedt. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening moet vastleggen, en dat de tariefsdifferentiatie tot die essentialia behoort. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4059

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.P. [persoon] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder

(gemachtigden: S. van Belzen en D. Poldermans).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2015 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de voorziening individuele begeleiding basis toegekend voor de periode van 6 augustus 2015 tot en met 5 augustus 2017 voor 1 uur per week in de vorm van Zorg In Natura (ZIN).
Bij besluit van 13 augustus 2015 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wmo 2015 de voorziening hulp bij het huishouden in categorie 1 toegekend, voor de periode van 6 augustus 2015 tot en met 5 augustus 2017 voor 3,5 uur per week in de vorm van ZIN.
Bij besluit van 24 december 2015 (primair besluit III) heeft verweerder primair besluit I herzien en aan eiseres op grond van de Wmo 2015 de voorziening individuele begeleiding basis toegekend voor de periode van 10 april 2015 tot en met 5 augustus 2017 voor 1 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 23 december 2015 (primair besluit IV) heeft verweerder primair besluit II herzien en aan eiseres op grond van de Wmo 2015 de voorziening hulp bij het huishouden in categorie 1 toegekend voor de periode van 24 juni 2015 tot en met 5 augustus 2017 voor 3,5 uur per week in de vorm van een pgb.
Bij besluit van 21 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij primair besluit III herroepen en de voorziening individuele begeleiding basis toegekend met een omvang van anderhalf uur per week voor de periode van 10 april 2015 tot en met 5 augustus 2017 in de vorm van een pgb. Voor het overige zijn de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten III en IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was – voor zover hier van belang – op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het Centrum Indicatiestelling (CIZ) geïndiceerd voor de voorziening begeleiding individueel, klasse 1, in de vorm van een pgb. Deze voorziening liep tot 9 april 2015. Tevens ontving eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een pgb voor hulp in het huishouden voor 3,5 uur per week. De hoogte van het pgb bedroeg € 308,88 per maand en deze indicatie liep tot 23 juni 2015. Op 26 februari 2015 heeft eiseres verzocht om een herindicatie voor de functie begeleiding individueel. Op 16 mei 2015 heeft eiseres verzocht om verlenging van haar indicatie hulp bij het huishouden.
1.2.
Verweerder heeft een indicatieonderzoek uitgevoerd, waarbij dossierstudie is verricht, op 17 maart 2015 een huisbezoek heeft plaatsgevonden en de door eiseres opgestelde bestedingsplannen van 26 maart 2015 respectievelijk van 1 mei 2015 zijn beoordeeld. De bevindingen heeft verweerder neergelegd in onderzoeksrapportages van 13 augustus 2015.
1.3.
Verweerders bevindingen hebben geleid tot de primaire besluiten I en II. Hierbij heeft verweerder de omvang van de functies begeleiding individueel en hulp bij het huishouden verlengd. Verweerder heeft deze functies verleend in de vorm van ZIN in plaats van in de vorm van een pgb. Hieraan ligt ten grondslag dat het onderzoek niet afgerond kon worden omdat het niet mogelijk is gebleken met eiseres en haar hulpverlener [persoon] ( [persoon] ) een afspraak te maken.
1.4.
Gedurende de bezwaarfase heeft verweerder de primaire besluiten I en II herzien, hetgeen heeft geleid tot de primaire besluit III en IV. Hierbij heeft verweerder aansluiting gezocht bij de data waarop de eerdere indicaties verliepen en zijn beide functies alsnog in de vorm van een pgb verstrekt. De hoogte van het pgb voor de functie begeleiding individueel is bepaald op € 41,90 per maand en voor de functie hulp in het huishouden op € 146,68 per maand.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, in die zin dat de omvang van de begeleiding individueel wordt gewijzigd naar 1,5 uur per week. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren van eiseres – in afwijking van het advies van de Commissie behandeling bezwaarschriften (de Commissie) – ongegrond verklaard. Hierbij stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om het bedrag van de pgb’s op een hoger tarief te baseren dan het wettelijk minimumloon. Verweerder stelt dat [persoon] drie maal per week bij eiseres komt en daarbij is hulp bij het huishouden goed te plannen en kan op een vaste tijd geleverd worden. Tevens zijn de reiskosten voor [persoon] verwaarloosbaar nu hij op fietsafstand van eiseres woont.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hiertoe voert zij aan dat de hoogte van het pgb ten onrechte is gebaseerd op het wettelijk minimumloon, omdat zij thans niet in staat is de noodzakelijke zorg in te kopen. Eiseres wijst erop dat zij regelmatig acute hulp nodig heeft die niet vooraf is in te plannen of dat gemaakte afspraken om gezondheidsredenen moeten worden verzet. Daarnaast is de reisafstand tussen eiseres en [persoon] 34 kilometer, zodat geen sprake is van fietsafstand. Onder deze omstandigheden had het uurtarief, zoals de Commissie heeft geadviseerd, naar boven moeten worden bijgesteld. Eiseres stelt tot slot dat verweerder zijn standpunt dat sprake is van hulpverlening op vaste momenten niet op het medisch advies van 26 januari 2016 had mogen baseren, omdat hierin niet de informatie van de behandelend huisarts en psycholoog is meegenomen.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
4.2.
Ingevolge artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, onder b, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2. bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In de verordening wordt in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.3.
Ingevolge artikel 2.3.6, eerste en vierde lid, van de Wmo 2015, verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
4.4.
De gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp heeft ter uitvoering van onder meer artikel 2.13 en artikel 2.36, vierde lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 (de Verordening) vastgesteld.
4.5.
In artikel 5.1 van de Verordening zijn regels opgenomen voor het pgb. Ingevolge het vierde lid gelden voor het tarief voor een pgb de volgende uitgangspunten:
a. a) het is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe het pgb besteed gaat worden;
b) het is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;
c) het bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende maatwerkvoorziening in natura.
Indien de kosten volgens het plan van de cliënt hoger zijn dan het naar het oordeel van het college passende pgb, is er de mogelijkheid dat de cliënt het verschil zelf bekostigt. In het vijfde lid van voornoemd artikel is bepaald dat de hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. Het zevende lid, aanhef en onder a en b, bepaalt dat een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, onder de voorwaarden dat het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectievere en doelmatige ondersteuning en het inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het ingevolge het derde of vijfde lid vastgestelde tarief voor beroepskrachten. Ingevolge het achtste lid kan het college nadere regels stellen over het pgb.
4.6.
Ter uitvoering van onder meer artikel 5.1 van de Verordening, heeft verweerder de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 (Nadere regels) vastgesteld.
4.7.
In artikel 4.1, onder a, van de Nadere regels is bepaald dat het pgb voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in de artikelen 4.3, eerste lid en 4.3, tweede lid van de Verordening in geval van niet-professionele ondersteuning minimaal het wettelijk minimumuurloon en maximaal € 20,00 per uur bedraagt. In het derde lid, onder c, is bepaald dat het pgb voor niet-professionele ondersteuning bij opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk als bedoeld in artikel 4.6 van de Verordening minimaal het wettelijk minimumloon en maximaal € 20,- per uur bedraagt. Ingevolge het vierde lid wordt het uurtarief voor het pgb bepaald met inachtneming van de noodzakelijke deskundigheidsgraad, planbaarheid en onregelmatigheid van de hulp en andere relevante factoren met betrekking tot de voor de cliënt vereiste ondersteuning.
4.8.
Vast staat dat eiseres de aan haar toegekende functies inkoopt bij [persoon] . Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat [persoon] behoort tot het sociaal netwerk zoals gedefinieerd in de Wmo 2015. Dat betekent dat eiseres niet-professionele ondersteuning ontvangt.
4.9.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1803 overwogen dat uit artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, volgt dat de gemeenteraad in de Verordening dient te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten ingekocht kunnen worden bij personen die tot het sociale netwerk behoren en op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Dit betekent dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de Verordening moeten worden vastgelegd. De in dit beroep aan de orde zijnde tariefsdifferentiatie behoort tot die essentialia. Dit betekent dat in artikel 5.1, achtste lid, van de Verordening ten onrechte is bepaald dat verweerder, zijnde het college van burgemeester en wethouders, nadere regels kan stellen over de hoogte van het pgb. Verweerder is daartoe niet bevoegd nu artikel 2.13, tweede lid, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, daarvoor geen grondslag biedt.
5. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en zal daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hierbij wordt overwogen dat verweerder ter zitting weliswaar heeft toegelicht dat, ter reparatie van de onjuiste juridische basis van het bestreden besluit, de tariefsdifferentiatie in de Nadere regels zal worden overgeheveld naar de Verordening, maar de rechtbank kan op de wijziging van de Verordening niet vooruitlopen. Van de ter zitting gedane toezegging door verweerder dat het aan eiseres toegekende uurtarief met terugwerkende kracht zal worden herzien, omdat hierin thans ten onrechte geen vakantiegeld en de tegenwaarde van verlofdagen is verdisconteerd, neemt de rechtbank aan dat verweerder deze gestand zal doen. Verweerder zal gezien het voorgaande een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal worden bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt. Nu in de beroepsprocedure geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaat er ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een (verdergaande) proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, voorzitter, mr. C.J. Waterbolk, en mr. H.P.M. Meskers, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.M. Manders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.