ECLI:NL:RBDHA:2017:6872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
16_5890T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 februari 2017, wordt de zaak behandeld van eiseres, die een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning heeft aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres ontving eerder een persoonsgebonden budget (pgb) van € 292,- per vier weken, gebaseerd op 24 uur professionele hulp. Na bezwaar heeft verweerder het besluit herroepen en 2 uur extra ondersteuning per vier weken toegekend. Eiseres heeft beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat haar zorgbehoefte niet adequaat wordt vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van de keuringsarts onvoldoende onderbouwing biedt voor de toegewezen uren en het pgb-tarief. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek binnen vier weken te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5890

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Kaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: drs. L.J.A. Edelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 7 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit in zoverre herroepen dat aan eiseres 2 uur extra huishoudelijke ondersteuning per vier weken wordt toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis toegekend in de vorm van een pgb ter hoogte van een bedrag van € 292,- per vier weken, gebaseerd op 24 uur professionele hulp.
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Bij uitspraak van 9 februari 2016, zaaknummer SGR 15/6979, heeft deze rechtbank het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat onduidelijk is gebleven waarom eiseres slechts de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning basis heeft toebedeeld gekregen en niet een meer op haar specifieke beperkingen toegesneden maatwerkvoorziening. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de mogelijkheden van eiseres in het kader van het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden door een deskundige, zoals een arts, zijn beoordeeld.
1.3
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder de MO-zaak verzocht advies uit te brengen. In zijn rapport van 24 april 2016 heeft J.M. Karsten, als arts werkzaam bij de MO-zaak, geconcludeerd dat eiseres beperkt is te achten in het uitvoeren van zwaar en licht huishoudelijk werk en de wasverzorging.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in zoverre herroepen dat aan eiseres 2 uur extra huishoudelijke ondersteuning per vier weken wordt toegekend. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat, nu gebleken is dat met het bij het primaire besluit toegekende pgb niet het gewenste resultaat wordt bereikt, binnen de maximaal gestelde uren aanleiding bestaat om op basis van individueel maatwerk eiseres 2 uur extra huishoudelijke ondersteuning toe te kennen per vier weken, aangezien eiseres in het verleden ook 6,5 uur huishoudelijke ondersteuning ontving.
3. Eiseres voert aan dat zij behoefte heeft aan 7,5 uur zorg per week. Ter onderbouwing van de noodzaak van de zorg heeft eiseres een verklaring van revalidatiearts A. Teplova van 8 september 2016 overgelegd. Eiseres heeft daarnaast gesteld dat het rapport van de keuringsarts van de MO-zaak onzorgvuldig en te positief van toon is. Onjuist is dat haar situatie niet zou zijn achteruit gegaan, dat zij een reumatische aandoening aan haar rug zou hebben en dat zij geen chronische pijnklachten zou hebben. Voorts voert eiseres aan dat het toegekende bedrag aan pgb ontoereikend is om de benodigde 6,5 tot 7,5 uur zorg per week in te kopen, aangezien zij op basis van het pgb slechts € 11,66 per uur kan betalen. Zij heeft navraag gedaan en daaruit is haar gebleken dat dit voor minder dan € 16,50 per uur niet mogelijk is. Bij brief van 22 november 2016 heeft eiseres ter onderbouwing een door haar zelf vervaardigd overzicht van de tarieven huishoudelijke zorg in Leiden overgelegd. Zij wijst erop dat voor de 2 uur per maand boven die 24 uur een bedrag van € 18,25 per uur wordt toegekend. Daarnaast stelt eiseres dat het vergoedingensysteem dat verweerder hanteert, te weten ongeacht de zorgbehoefte tot 24 uur per maand huishoudelijke zorg altijd een bedrag van € 292, oneerlijk uitwerkt. Dit betekent dat iemand die minder uren zorg nodig heeft een hoger uurbedrag kan betalen dan iemand die 24 uur zorg nodig heeft.
4.1.1
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
4.1.2
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b., van dat artikel wordt in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.2.1
Artikel 8, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 (de Verordening) bepaalt – voor zover van belang – dat een cliënt in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening a) ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt en b) ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
4.2.2
In het vijfde lid, sub e, van dit artikel is bepaald dat als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is het college in beginsel besluit tot de goedkoopst adequate voorziening.
4.3
In artikel 11 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 is bepaald dat een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning is gericht op huishoudelijke ondersteuning, waarbij meer nodig is dan een standaard schoon huis. Wanneer iemand voldoende heeft aan het resultaat standaard schoon huis, zal hij worden toegeleid naar de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning kent het onderscheid tussen basis, speciaal en speciaal plus.
5.1
Blijkens zijn rapport van 18 april 2016 heeft de keuringsarts Karsten eiseres op 23 maart 2016 onderzocht. Voorts heeft hij informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres, die informatie van neuroloog prof.dr. M. de Visser van het Academisch Medisch Centrum van 29 maart 2016 heeft meegestuurd. Daarnaast heeft hij telefonisch contact gehad met de reuma-verpleegkundige. Uit zijn onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres beperkingen heeft in de motoriek van de handen en voeten, zowel voor de fijne als grove bewegingen en dat er sprake is van een rugaandoening. Er zijn ten gevolge daarvan beperkingen in het dragen, tillen, boven- en onderhands werken, bukken, hurken, knielen, lopen en staan. Eiseres ondervindt hierdoor belemmeringen in het verrichten van zowel zwaar als licht huishoudelijk werk. Het medicatiegebruik geeft volgens deze arts geen aanleiding om eisen te stellen aan het extra schoon houden van de woning. Tevens is eiseres belemmerd in de uitvoering van de verzorging van de was. Daarbij komt dat ze lijdt aan nachtzweten, waardoor er extra was is.
5.2
Eiseres heeft een brief van 8 september 2016 ingebracht van haar revalidatiearts. Deze stelt vraagtekens bij de medische beoordeling door keuringsarts Karsten en spreekt de vrees uit dat de balans in belastbaarheid en belasting van eiseres zal worden verstoord indien zij minder huishoudelijke hulp krijgt. Volgens de revalidatiearts is er een discrepantie tussen de informatie van de neuroloog en conclusie van de keuringsarts over het beloop van de aandoeningen van eiseres. Ook wordt niet onderkend dat eiseres niet de mogelijkheid heeft om huishoudelijke taken aan iemand anders over te laten. Eiseres is volgens haar op alle gebieden van functioneren beperkt en niet alleen in het uitvoeren van zwaar en licht huishoudelijk werk en het doen van de was.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek van de arts van de MO-zaak voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres door deze arts is onderzocht, dat hij over informatie beschikte van de huisarts, de neuroloog en de reumaverpleegkundige van eiseres. Voorts is er geen aanleiding om, gelet op de beschikbare medische gegevens, het oordeel van de arts van de MO-zaak in twijfel te trekken over de beperkingen van eiseres met betrekking tot het kunnen verrichten van huishoudelijke taken. De keuringsarts is daarbij uitgegaan van een zeer langzaam progressief beloop van de neurologische aandoening van eiseres. De brief van de revalidatiearts geeft geen aanleiding aan de conclusies van het rapport van de arts van de MO-zaak te twijfelen. Daarbij is van belang dat de volledige huishoudelijke taken van eiseres worden overgenomen op basis van de toegekende uren. Bovendien is rekening gehouden met de extra was, veroorzaakt door het nachtzweten van eiseres.
6.1
Blijkens het in het bestreden besluit genoemde artikel 3, vierde lid, heeft verweerder het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015 toegepast, hetgeen de rechtbank gelet op de periode in geding, zijnde vanaf 1 juli 2015, juist acht.
Uit artikel 1, eerste lid, van het Financieel besluit blijkt dat verweerder voor de huishoudelijke ondersteuning basis tot en met 24 uur voor professionele zorg een vast bedrag van € 292,- per vier weken hanteert.
6.2
Op grond van het vierde lid van artikel 3 van het Financieel besluit kan, indien met de bedragen genoemd in artikel 1, 2 en 3 niet het gewenste resultaat wordt bereikt, binnen de maximaal gestelde uren/dagdelen, op basis van individueel maatwerk tot een oplossing worden gekomen. Voor de huishoudelijke ondersteuning basis wordt in dat geval voor professionele zorg een uurtarief van € 18,25 gehanteerd. Aangezien eiseres bij het bestreden besluit 2 uur per vier weken extra huishoudelijke hulp is toegekend, stelt de rechtbank vast dat haar totale budget per vier weken € 292,- + € 36,50 (2 x € 18,25) = € 328,50, ofwel € 82,13 per week bedraagt. Uitgaande van de volgens verweerder benodigde huishoudelijke ondersteuning van 6,5 uur per week, komt dit neer op een bedrag van € 12,63 per uur.
6.3
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat in het kader van huishoudelijke hulp een vast bedrag van € 292,- wordt gereserveerd als pgb voor alle maten van zorgbehoefte tot 24 uur per maand. Het door eiseres uitgerekende bedrag van € 11,66 per uur ingeval dat 24 uur zorg is toegekend, wordt door verweerder niet bestreden. Verweerder gaat daarbij van het uitgangspunt uit dat conform de verordening de goedkoopst adequate voorziening moet worden verstrekt. Dit wordt bepaald aan de hand van het bedrag dat de gemeente zelf betaalt voor zorg in natura. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen. Daarmee komt de wijze waarop verweerder uitvoering heeft gegeven aan artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 de rechtbank niet onredelijk voor. Dat de toekenningssystematiek van verweerder ertoe leidt dat bij een lager aantal uren zorg een hoger bedrag per uur kan worden betaald, maakt als zodanig niet dat het uurbedrag dat eiseres ter beschikking staat onrechtmatig is.
6.4
Ter zitting is door verweerder desgevraagd verklaard dat bij de vaststelling van het uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning is uitgegaan van het gemiddelde CAO-loon in de thuiszorg en dat dit € 10,50 per uur bedraagt. De rechtbank stelt echter vast dat in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2415) per 1 januari 2013 niet een uurtarief van € 10,50, maar een uurtarief van € 15,00 als conform de geldende CAO en als redelijk werd beoordeeld. Gelet hierop moet het bij het bestreden besluit vastgestelde pgb-tarief, dat neerkomt op een bedrag € 12,63 per uur, naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend worden geacht voor eiseres om de voor haar benodigde professionele zorg in te kunnen kopen gedurende 6,5 uur per week. Daarmee wordt niet voldaan aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo 2015. De rechtbank vermag niet in te zien dat dit anders zou zijn op basis van de door verweerder ter zitting genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:1254), reeds nu daarin naar dezelfde uitspraak van de CRvB wordt verwezen.
6.5
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering is voorzien. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
7.1
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een verbeterde toetsing, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.