ECLI:NL:RBDHA:2017:7332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
NL17.3123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Chinese vrouw op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vrouw, geboren in 1982, had een verblijfsvergunning aangevraagd op basis van haar bekering tot het christendom en de problemen die zij in China had ondervonden als gevolg van deze bekering. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij de bekering van de vrouw ongeloofwaardig achtte. Tijdens de zitting op 27 juni 2017 was de vrouw niet verschenen, maar haar gemachtigden waren aanwezig.

De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat er tegenstrijdigheden waren in haar verhaal over haar identiteitsdocumenten en haar bekering. De vrouw had verklaard dat zij zich bekeerd had tijdens een moeilijke bevalling en dat zij sindsdien actief betrokken was bij een huiskerk in China. Echter, de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende overtuigend had aangetoond dat haar bekering oprecht was en dat zij de risico's van haar geloof niet had overwogen. De rechtbank volgde de gedragslijn van de staatssecretaris en concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk problemen had ondervonden vanwege haar bekering.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de vrouw haar asielaanvraag niet onverwijld had ingediend en dat de ongeloofwaardigheid van haar verklaringen leidde tot de afwijzing van haar verzoek om internationale bescherming. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier D.D. van Loopik, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder aan eiser, ambtshalve toetsend, geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en evenmin uitstel van vertrek.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Eiseres en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag -samengevat weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1982 en in het bezit van de Chinese nationaliteit. Eiseres is net als haar moeder bekeerd tot het christendom en behoort tot de zogeheten Schreeuwers Sekte (Huhan Pai). Op [geboortedatum 2] 2007 beviel eiseres van haar kind. Toen het erop leek dat eiseres en/of haar kind de bevalling niet zouden overleven hoorde eiseres een stemmetje in haar hoofd. Eiseres zwoer God dat zij vanaf die dag in Hem zou geloven als Hij haar en haar kind zou sparen. Eiseres en haar kind hebben de bevalling beiden overleefd en sindsdien gelooft eiseres in Jezus Christus. Op 26 juli 2008 is eiseres gedoopt. Eiseres woonde in China huiskerkbijeenkomsten bij en sinds 2013 regelt zij daarnaast ook de financiën voor de kerk. Tijdens een huiskerkbijeenkomst op 2 juni 2014 zijn eiseres en de andere aanwezigen door het nationale veiligheidsteam opgepakt en meegenomen. Eiseres is vervolgens gedurende ongeveer veertig dagen in een hotel vastgehouden, ondervraagd en mishandeld. Op 12 juli 2014 heeft de vader van eiseres haar tegen betaling vrij kunnen krijgen. In de daaropvolgende periode belde het nationale veiligheidsteam eerst iedere week en later om de week naar het huis van eiseres om na te vragen of zij weer met huiskerken in contact was gekomen. Na haar detentie is eiseres nog twee keer naar een huiskerkbijeenkomst geweest. Eiseres heeft verder verklaard dat zij op 14 december 2014, nadat zij van haar christelijke buurvrouw had vernomen dat die ochtend een groep geloofsgenoten was opgepakt, naar het huis is gegaan van de geloofsgenote die het geld van de kerk bewaarde. De geloofsgenote was niet thuis en haar huis was overhoop gehaald, maar het geld lag nog op de plek waar het was verstopt. Eiseres heeft het geld in veiligheid gebracht. Vanwege haar bekering, de problemen die zij daardoor heeft ondervonden en haar betrokkenheid bij het verplaatsen van het geld van haar kerk heeft eiseres haar land van herkomst op 21 februari 2015 verlaten.
2. Verweerder heeft in de verklaringen van eiseres de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres.
- Bekering naar het christendom.
- Problemen vanwege de gestelde bekering.
3. Hoewel eiseres volgens verweerder tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar identiteitsdocumenten, heeft verweerder eiseres wel gevolgd in de door haar opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht ongeloofwaardig dat eiseres is bekeerd tot het christendom en dat zij vanwege haar bekering de door haar omschreven problemen heeft ondervonden. Omdat eiseres pas op 17 oktober 2015 haar asielaanvraag heeft kenbaar gemaakt terwijl zij Nederland al op 21 februari 2015 is ingereisd heeft verweerder haar asielaanvraag voorts afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
4. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door haar in beroep is aangevoerd zal hieronder -voor zover van belang- worden ingegaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat de staatssecretaris een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Verweerder dient de verklaringen over de gestelde geloofsovertuiging in onderlinge samenhang te bezien. Het is daarnaast aan de vreemdeling om zijn gestelde bekering aannemelijk te maken door overtuigende verklaringen af te leggen omtrent zijn bekering en het proces daaraan voorafgaand.
5.2.
In de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) heeft de Afdeling voorts vastgesteld dat door verweerder twee verschillende beoordelingskaders zijn ontwikkeld voor zaken waarin sprake is van bekering. In geval van een passieve bekering ligt de nadruk bij de beoordeling op de manier waarop het geloofsleven zich ná de gestelde bekering heeft ontwikkeld. Er wordt dan minder betekenis gehecht aan het proces dat tot de bekering heeft geleid. Bij een actieve bekering met enkele passieve elementen komt zowel belang toe aan de verklaringen van de vreemdeling over het proces dat daartoe heeft geleid als het proces van de geloofsontwikkeling ná de bekering.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geval van eiseres de hierboven omschreven gedragslijn heeft gevolgd. Het standpunt van eiseres dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft toegepast, nu in haar geval geen sprake was van een actieve maar een passieve bekering, die zich bij de ‘miraculeuze’ bevalling van haar kind voltrok, en dat verweerder haar daarom niet mag aanrekenen dat zij vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over de manier waarop zij in het christendom geïnteresseerd is geraakt, slaagt niet. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat zij bij haar bevalling plotseling in Jezus Christus is gaan geloven, maar ook dat daaraan evangelisering door haar moeder vooraf is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit hieruit voort dat de gestelde bekering van eiseres niet, althans niet geheel, passief van aard was.
5.4.
Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank wel bij de geloofwaardigheidsbeoordeling mogen betrekken dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over de manier waarop zij in het christendom geïnteresseerd is geraakt en dat van een oprechte interesse in het christendom niet is gebleken. Eiseres stelt dat haar moeder haar heeft geëvangeliseerd en dat zij haar ‘heel veel’ over de kerk heeft verteld. Op de vraag wat eiseres zo aanspraak in hetgeen haar moeder haar over de kerk vertelde heeft zij echter niet meer kunnen antwoorden dan dat haar moeder zei ‘God is liefde en Jezus is liefde’. Deze enkele algemene opmerking maakt niet inzichtelijk waarom eiseres in de verhalen van haar moeder aanleiding zag om zich tot het christendom te bekeren en waarom zij tijdens haar zware bevalling besloot om de God van haar moeder aan te roepen.
5.5.
Verder heeft verweerder, voor zover de gestelde bekering als passief moet worden bestempeld, bevreemdingwekkend mogen achten dat eiseres naar eigen zeggen pas nadat zij een jaar bekeerd was en huiskerkbijeenkomsten had bezocht erachter kwam dat huiskerken door de Chinese overheid verboden zijn en dat bekering tot het christendom in China risico’s met zich mee brengt. Niet valt in te zien waarom de moeder van eiseres haar eigen dochter niet zou hebben verteld over de risico’s van bekering tot het christendom. Verweerder heeft voorts bevreemdingwekkend mogen achten dat eiseres ook toen zij eenmaal van de risico’s van bekering op de hoogte was, nooit daarover zou hebben nagedacht. Gelet op het feit dat kerkgenoten van eiseres en zelfs haar moeder vanwege hun christelijke geloof zijn opgepakt, valt niet in te zien waarom eiseres nooit bij de risico’s van haar eigen bekering zou hebben stilgestaan. Ook de verklaringen van eiseres ten aanzien van de vraag in welk opzicht haar leven is veranderd door haar bekering heeft verweerder vaag en oppervlakkig mogen achten. Het enige dat eiseres in dit verband heeft verklaard is dat zij er door haar bekering achter kwam dat het verkeerd is om te frauderen en dat zij daarom tegen het bedrijf waar zij als boekhoudster werkte heeft gezegd dat zij niet langer fraude wilde plegen.
5.6.
Verweerder overweegt voorts niet ten onrechte tegen dat eiseres wisselend heeft verklaard over haar werkzaamheden in China en daarmee ook over haar betrokkenheid bij de kerk aldaar. Tijdens haar eerste gehoor heeft eiseres verklaard dat zij van 2006 tot eind 2012 werkte als boekhoudster bij een distributeur van make-upproducten en dat zij daarna nog slechts op vrijwillige basis de boekhouding van de kerk deed. Bij haar visumaanvraag van 21 januari 2015 heeft eiseres echter een verklaring overgelegd van 19 januari 2015 waaruit volgt dat zij in ieder geval tot laatstgenoemde datum nog werkte voor Nanjing Zhongcai Steel Structure Co., Ltd. Het standpunt van eiseres dat het aanvragen van een visum voor haar een manier was om haar land te verlaten, dat iemand anders de visumaanvraag heeft geregeld en dat het niet haar intentie is geweest om bij de visumaanvraag een onjuiste voorstelling van zaken te geven, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om eiseres voornoemde wisselende verklaringen niet aan te rekenen. Een visumaanvraag dient in persoon te worden ingediend en gelet op de handtekening van eiseres op de visumaanvraag is dat in haar geval ook gebeurd. Dat eiseres na 2012 nog slechts vrijwilligerswerk heeft gedaan voor de kerk is gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Verweerder heeft deze omstandigheid ten nadele van eiseres bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde bekering mogen betrekken.
5.7.
Verweerder gaat naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte voorbij aan de door eiser overgelegde doopakte. Het is in eerste plaats aan de vreemdeling zelf om aannemelijk te maken dat sprake is van een oprechte bekering. Eiseres is hierin, gelet op het voorgaande, niet geslaagd. Daarbij volgt uit de uitspaak van de Afdeling van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:850) dat een doopakte reeds naar zijn aard geen uitsluitsel geeft over de motieven voor en het proces van bekering.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gestelde bekering van eiseres tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
5.9.
De problemen die eiseres als gevolg van haar bekering stelt te hebben ondervonden acht verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Eiseres heeft verklaard dat haar vader een garantiebrief moest schrijven en ondertekenen om eiseres weer vrij te krijgen. De betreffende brief is door eiseres echter zonder voldoende verklaring niet overgelegd. Daarbij heeft eiseres over de inhoud van die brief niets kunnen zeggen. Eiseres weet niet hoe haar vader haar na veertig dagen hechtenis weer vrij gekregen heeft en waarom en onder welke voorwaarden men haar weer heeft laten gaan. Ook weet eiseres niet hoe zij van de gevangenis weer naar huis gekomen is. Eiseres stelt enkel dat zij op een zeker moment het bewustzijn verloor en dat zij, toen zij weer wakker werd, weer thuis was. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat van eiseres mag worden verwacht dat zij meer over haar vrijlating kan verklaren, temeer daar de gevangenschap de voornaamste reden voor haar vertrek zou zijn geweest. Verweerder betrekt hierbij niet ten onrechte dat eiseres haar vader om informatie over haar vrijlating had kunnen vragen. Het standpunt van eiseres dat zij haar vader wel vragen heeft gesteld, maar dat de relatie tussen een ouder en een kind in de Chinese/Confuciaanse cultuur geen gelijkwaardige is en dat haar vader weigerde details te geven, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om eiseres haar onwetendheid niet langer aan te rekenen.
5.10.
Ten aanzien van de afdoening van de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres stelt dat haar niet mag worden aangerekend dat zij niet onverwijld asiel heeft aangevraagd omdat zij niet wist dat zij asiel kon aanvragen. Dit standpunt slaagt niet. Verwacht mag worden dat iemand die zijn land van herkomst om asielgerelateerde redenen heeft verlaten zijn verzoek om internationale bescherming kenbaar maakt zodra hij zich in een veilig land bevindt. Dat eiseres pas asiel heeft aangevraagd op 17 oktober 2015 terwijl zij Nederland al op 21 februari 2015 is ingereisd heeft verweerder haar daarom mogen aanrekenen. Vanwege de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres en het feit dat zij haar verzoek om internationale bescherming na inreis zonder geldige reden niet onverwijld kenbaar heeft gemaakt heeft verweerder haar asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
5.11.
De vraag of in het geval van eiseres sprake is dan wel is geweest van misbruik van de asielprocedure of fraude als bedoeld in hoofdstuk C1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 laat de rechtbank verder buiten beschouwing.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.