ECLI:NL:RBDHA:2017:8038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardig relaas en bekering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op een conflict met zijn neef, die kolonel was bij de Iraanse Revolutionaire Garde, en op zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 23 februari 2017 is afgewezen als ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn relaas over het conflict met zijn neef niet geloofwaardig is. Dit oordeel is gebaseerd op inconsistenties in eisers verklaringen en de informatie uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij problemen heeft ondervonden tijdens zijn militaire dienst en zijn verklaringen over zijn bekering tot het christendom zijn eveneens niet geloofwaardig bevonden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het verlenen van asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/5775
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. G.A.P. Avontuur,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 februari 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig D. Madjlessi, tolk in de taal Farsi. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 29 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser had een conflict met zijn neef. Deze neef was kolonel bij de Sepah (Iraanse Revolutionaire Garde). Het conflict is in 2001/2002 ontstaan vanwege een stuk landbouwgrond, dat eerst gemeenschappelijk eigendom was van eisers oom en vader, maar later tegen betaling volledig in het bezit van eisers vader is gekomen. Na de dood van eisers oom, wilde eisers neef het stuk landbouwgrond opeisen. De vader van eiser heeft eiser gemachtigd om namens hem een klacht in te dienen tegen de neef. Vanaf 10 september 2004 vervulde eiser zijn dienstplicht bij de Sepah en kwam hij terecht op de kazerne waar zijn neef was gelegerd. Deze neef heeft ervoor gezorgd dat eiser langer moest dienen in het leger en dat hij tijdens zijn dienstplicht gedurende een maand is gedetineerd. Op 29 april 2010 zwaaide eiser af uit het leger en ging hij terug naar de veehouderij van zijn vader om daar te helpen. Ook ging hij zich als lid van een dichtersvereniging bezighouden met het schrijven van gedichten. Eisers neef heeft klachten tegen eiser ingediend waarin hij werd beschuldigd van het schrijven van politieke gedichten, het afzweren van de Islam en bekering tot het christendom. Er hebben twee huiszoekingen plaatsgevonden en er is een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd, waarna eiser besloot te vertrekken uit Iran. Verder heeft hij aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich in Nederland tot het christendom heeft bekeerd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers relaas over het conflict met zijn neef acht verweerder niet geloofwaardig, gelet op het volgende. De door eiser overgelegde afzwaaikaart, afgegeven op 17 maart 2014, is door Bureau Documenten echt bevonden. De informatie uit deze kaart kan echter niet als onderbouwing gelden voor wat eiser tijdens zijn dienstplicht stelt te hebben meegemaakt. Verder komen eisers verklaringen niet overeen met de informatie uit verschillende algemene ambtsberichten inzake Iran van de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: ambtsberichten). Eiser heeft verklaard dat hij zich op 19-jarige leeftijd vrijwillig heeft gemeld, terwijl uit de ambtsberichten blijkt dat alle mannen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar worden opgeroepen om zich te laten keuren in het kader van de dienstplicht. Ook heeft eiser verklaard dat de officiële diensttijd 16 maanden is, terwijl uit ambtsberichten blijkt dat de totale duur van de dienstplicht 21 maanden bedroeg. Vanaf 20 maart 2008 is deze periode teruggebracht naar 17, 18 of 20 maanden, afhankelijk van de omstandigheden. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij pas 4 jaar nadat hij zou zijn afgezwaaid, in het bezit is gesteld van een afzwaaikaart. Ook werpt verweerder tegen dat hij geen andere documenten heeft overgelegd. Eiser heeft verder wisselend, vaag en summier verklaard over wanneer de detentie heeft plaatsgevonden, in welke periode de huiszoekingen plaats zouden hebben gevonden, wanneer zijn neef in het bezit is gekomen van zijn gedichten en wanneer het arrestatiebevel zou zijn uitgevaardigd. Ten aanzien van de dichtersvereniging heeft eiser slechts vage en summiere verklaringen afgelegd. Ook heeft hij tegenstrijdig verklaard over wanneer hij het gedicht over het christendom zou hebben geschreven en heeft hij onduidelijk en wisselend verklaard over de inhoud van zijn gedichten en het plaatsen daarvan op facebook. Tot slot acht verweerder ook eisers gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde afzwaaikaart niet als onderbouwing van zijn asielrelaas kan gelden. Uit dit document blijkt, zoals eiser ter zitting heeft erkend, niet meer dan dat eiser op 29 april 2010 klaar was met militaire dienst en dat de afzwaaipas is afgegeven op 17 maart 2014. Daaruit blijkt geenszins dat eiser tijdens zijn militaire dienst problemen zou hebben ondervonden van zijn neef. Eisers betoog dat hij met de afzwaaikaart zijn verklaringen omtrent de dienstplicht met voldoende objectieve bewijsmiddelen heeft onderbouwd zodat, gelet op Werkinstructie 2014/10, de geloofwaardigheid van zijn verklaringen niet meer getoetst hoefde te worden, faalt dan ook.
6. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat verweerder uit gaat van een verkeerde lezing van p. 51 van het ambtsbericht van 2005. Op p. 51 staat het volgende vermeld: “In Iran worden alle mannen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in het kader van de dienstplicht opgeroepen om zich te laten keuren.” Nu eiser heeft verklaard dat hij niet is opgeroepen, maar zich op 19-jarige leeftijd zelf heeft gemeld, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een tegenstrijdigheid. Hetzelfde geldt voor de duur van de dienstplicht. Verweerder wijst er terecht op dat in dit ambtsbericht is vermeld dat deze 21 maanden duurt, behoudens uitzonderingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat één van deze uitzonderingen op hem van toepassing was.
7. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de overige, onder rechtsoverweging 3 genoemde, tegenwerpingen van verweerder, zodat de rechtbank concludeert dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers relaas over het conflict met zijn neef niet geloofwaardig is.
8. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte zijn afvalligheid van de islam niet als apart asielmotief heeft beoordeeld, overweegt de rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:280) volgt dat verweerder gehouden is afvalligheid als apart asielmotief te beoordelen, indien uit de verklaringen van de vreemdeling valt af te leiden dat sprake is geweest van twee duidelijk te onderscheiden fasen en uiteenlopende motieven. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eisers verklaringen omtrent de dichtersvereniging en gedichten over het christendom niet geloofwaardig zijn bevonden, zodat niet is gebleken dat eiser in Iran al afstand had genomen van de islam. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van twee duidelijk te onderscheiden fasen in tijd of uiteenlopende motieven en was verweerder niet gehouden eisers gestelde afvalligheid apart te beoordelen.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep het standpunt van verweerder dat zijn gestelde bekering niet geloofwaardig is, niet inhoudelijk heeft betwist en dat eiser heeft volstaan met een verwijzing naar zijn zienswijze. Verweerder heeft in het voornemen uitgebreid gemotiveerd waarom hij eisers gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig acht. In de zienswijze heeft eiser dit zeer summier betwist, waarop in het bestreden besluit weer gemotiveerd is gereageerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de gestelde bekering inhoudelijk te bespreken en is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: