ECLI:NL:RBDHA:2017:818
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van een paspoortaanvraag voor een minderjarig kind op basis van juridisch vaderschap en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om een Nederlands paspoort te verstrekken voor de minderjarige zoon van eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, had een paspoort aangevraagd voor zijn zoon, maar de aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat niet kon worden vastgesteld dat de zoon de Nederlandse nationaliteit bezat. De minister stelde dat eiser niet als juridische vader van het kind kon worden erkend, omdat de overgelegde huwelijks- en geboorteakten vals waren bevonden door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser betoogde dat de documenten de enige waren die hij kon verkrijgen vanuit Somalië en dat de DNA-test had aangetoond dat hij de biologische vader was.
De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor het vaststellen van het Nederlanderschap bij de aanvrager ligt. De IND had de documenten onderzocht en vastgesteld dat deze vals waren, wat leidde tot de conclusie dat het juridisch vaderschap van eiser niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag om een paspoort niet in behandeling te nemen, aangezien het Nederlanderschap van het kind alleen kan worden ontleend aan het juridisch vaderschap. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, omdat het kind geen aanspraak kan maken op een paspoort zonder vaststaand juridisch vaderschap.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.