ECLI:NL:RBDHA:2017:818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een paspoortaanvraag voor een minderjarig kind op basis van juridisch vaderschap en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om een Nederlands paspoort te verstrekken voor de minderjarige zoon van eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, had een paspoort aangevraagd voor zijn zoon, maar de aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat niet kon worden vastgesteld dat de zoon de Nederlandse nationaliteit bezat. De minister stelde dat eiser niet als juridische vader van het kind kon worden erkend, omdat de overgelegde huwelijks- en geboorteakten vals waren bevonden door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiser betoogde dat de documenten de enige waren die hij kon verkrijgen vanuit Somalië en dat de DNA-test had aangetoond dat hij de biologische vader was.

De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor het vaststellen van het Nederlanderschap bij de aanvrager ligt. De IND had de documenten onderzocht en vastgesteld dat deze vals waren, wat leidde tot de conclusie dat het juridisch vaderschap van eiser niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag om een paspoort niet in behandeling te nemen, aangezien het Nederlanderschap van het kind alleen kan worden ontleend aan het juridisch vaderschap. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, omdat het kind geen aanspraak kan maken op een paspoort zonder vaststaand juridisch vaderschap.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk), eiser

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Dinter).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een Nederlands paspoort voor zijn minderjarige zoon, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 6 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Samen met zijn echtgenote, die de Somalische nationaliteit heeft, woont hij in het Verenigd Koninkrijk. Voor de minderjarige [persoon] is een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in [plaats 1] . Deze aanvraag is door verweerder niet in behandeling genomen, omdat niet is komen vast te staan dat de zoon de Nederlandse nationaliteit bezit.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld dat eiser de juridische vader is van het kind. Volgens de Somalische huwelijksakte zouden eiser en zijn echtgenote op [trouwdatum] zijn gehuwd in Mogadishu, Somalië. Volgens de Somalische geboorteakte zou het kind op [geboortedatum] 2014 in Mogadishu zijn geboren. Zowel de overgelegde huwelijks- als de geboorteakte zijn door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) onderzocht en vals bevonden. Documenten uit Somalië worden in Nederland, door het ontbreken van een centraal gezag aldaar, niet erkend. Aan het niet erkennen van de documenten wordt door verweerder echter niet meteen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat dit zou betekenen dat een in Somalië geboren kind uit een in Somalië gesloten huwelijk nooit de Nederlandse nationaliteit zou kunnen ontlenen aan een van de Nederlandse ouders. De omstandigheid dat uit DNA-onderzoek blijkt dat eiser en zijn echtgenote de biologische ouders zijn van het kind, doet aan het voorgaande niet af, nu dit niet de juridische relatie tussen het kind en de ouders kan vaststellen en het Nederlanderschap van het kind alleen aan het juridisch vaderschap van eiser kan worden ontleend. Daarbij komt dat ook indien van de juistheid van de geboorteakte zou worden uitgegaan deze evenmin kan strekken tot bewijs van het juridisch vaderschap nu eiser niet als vader op de geboorteakte staat vermeld. Derhalve kan het juridisch vaderschap van eiser niet worden vastgesteld en heeft het kind niet het Nederlanderschap verkregen.
3. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem overgelegde geboorte- en huwelijksakte vals zijn. Het is volgens hem niet duidelijk waarop verweerder zich baseert. Voorts heeft verweerder ten onrechte overwogen dat op basis van het DNA-onderzoek niet kan worden vastgesteld dat eiser de vader van het kind is nu de identiteit van het kind niet kan worden vastgesteld. De door hem overgelegde bewijsstukken zijn de enige documenten die hij vanuit Somalië kan verkrijgen. Ook kan hij zich, door de situatie in Somalië, niet op de geboorteakte als de vader laten inschrijven, aldus eiser. Een verzoek tot het vaststellen van vaderschap in Nederland zal ook zijn gebaseerd op de resultaten van het reeds ingebrachte DNA-onderzoek. Voorts betoogt eiser dat verweerder inbreuk maakt op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu er door de weigering het kind een Nederlands paspoort te verstrekken geen mogelijkheid is voor het kind om bij zijn vader te kunnen verblijven.
4. Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Ingevolge het tweede lid heeft, in afwijking van het eerste lid, een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Ingevolge het tweede lid kan de aanvrager worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: Pub) wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
Ingevolge het vierde lid wordt indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Pub dient de aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, wordt een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) wordt onder vader verstaan, de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RWN is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 6 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1823) heeft overwogen, volgt uit artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet en artikel 9, vierde lid, van de Pub dat de bewijslast om de benodigde zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust.
Verweerder heeft de door eiser overgelegde huwelijksakte en de geboorteakte van zijn zoon laten onderzoek door de IND. In het rapport van de IND staat met betrekking tot beide documenten vermeld dat vrijwel alle gegevens zijn aangebracht met een inkjetprinter waarbij slechts enkele gegevens zoals de handtekeningen en de legalisatie, met pen zijn ingevuld. Voorts staat in het rapport vermeld dat de legalisatie door het Somalische Ministerie van Buitenlandse Zaken afwijkt. Gelet daarop zijn beide documenten vals bevonden en kan niet worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. In de “Toelichting conclusies” staat vermeld dat de conclusie ‘vals’ alleen wordt gegeven bij absolute zekerheid. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een bestuursorgaan niet mag uitgaan van een deskundigenrapport indien die naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig en niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het bestuursorgaan zich daarop niet heeft mogen baseren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport gebreken vertoond, zodat verweerder van het rapport heeft mogen uitgaan. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de documenten en dat derhalve het juridisch vaderschap niet is komen vast te staan. Nu niet kan worden vastgesteld dat het kind het Nederlanderschap kan ontlenen aan zijn vader, heeft verweerder de aanvraag om aan het kind een Nederlands paspoort te verstrekken terecht niet in behandeling genomen. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat uit het DNA-onderzoek is gebleken dat eiser de biologische vader van het kind is, aan het voorgaande niet afdoet, nu de hier van toepassing zijnde wet- en regelgeving uitgaat van het juridisch vaderschap en niet het biologische vaderschap. Dat het vaststellen van het juridisch vaderschap zal zijn gebaseerd op DNA-onderzoek en dat dit complex is nu partijen niet in Nederland woonachtig zijn, doet aan het voorgaande niet af.
5.2
De wetgever hecht een groot belang aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. Nu het juridisch vaderschap van eiser niet kan worden vastgesteld, is verweerder gehouden de paspoortaanvraag af te wijzen. Het kind kan aan artikel 8 van het EVRM geen aanspraak op een Nederlands paspoort ontlenen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.