ECLI:NL:RBDHA:2017:8180
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake visumaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Egyptische man die een visum kortverblijf had aangevraagd. De aanvraag was op 20 maart 2017 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat de man niet voldoende had aangetoond dat hij Nederland tijdig zou verlaten en het doel van zijn komst niet duidelijk was. De man verzocht de voorzieningenrechter om hem te behandelen alsof hij in het bezit was van een visum, zodat hij de ramadan en het Suikerfeest met zijn broer in Nederland kon vieren. Hij stelde dat zijn moeder recentelijk was overleden en dat hij graag met familie wilde zijn.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 26 april 2017, waarbij de man werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn broer als referent aanwezig was. De rechter overwoog dat het verzoek verstrekkend was en dat toewijzing feitelijk neerkwam op een positieve beslissing op de visumaanvraag, wat niet ongedaan gemaakt kon worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de man niet zo zwaarwegend was dat hij vooruitlopend op de uitkomst van de bezwaarprocedure in Nederland moest worden toegelaten. De rechter vond het niet voldoende spoedeisend dat de man mogelijk de ramadan niet met zijn familie kon doorbrengen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 mei 2017, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.