ECLI:NL:RBDHA:2017:8227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
NL17.11552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van Iraanse eigenaar van internetcafé wegens kennelijk ongegronde claims en misleiding over identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 6 juni 2017, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, die eigenaar was van een internetcafé in Iran, stelde dat hij problemen had ondervonden van de autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij het drukken en verspreiden van christelijke pamfletten. Tijdens de zitting op 6 juli 2017, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig waren. De eiser kon geen overtuigend bewijs leveren van de gestelde problemen met de autoriteiten en zijn verklaringen over de inhoud van de pamfletten waren inconsistent. Bovendien werd opgemerkt dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten bij de autoriteiten bekend waren, noch dat hij daadwerkelijk vervolging of ernstige schade zou vrezen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had aangenomen dat de eiser de autoriteiten had misleid over zijn identiteit door gebruik te maken van een vervalst Grieks paspoort.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van geloofwaardige en consistente verklaringen in asielprocedures, evenals de gevolgen van het verstrekken van valse informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2017 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

gemachtigde mr. T.M. van der Wal,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. P.W.M. Jans.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef, en onder c en h, van de Vw.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/11539, plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Farsi taal is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 19 januari 2016 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij eigenaar was van een
internetcafé en dat hij problemen met de autoriteiten heeft gekregen, omdat hij in opdracht van ene [naam 2] pamfletten met christelijke inhoud heeft gedrukt, vermenigvuldigd en verspreid. Daarna volgde een inval in zijn winkel en zijn woning. Dit was voor hem de aanleiding om Iran te verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- eiser was voor zijn vertrek uit zijn land eigenaar van een internetcafé;
- opdrachten en daardoor ontstane problemen.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, met dien verstande dat eiser wordt gevolgd in zijn verklaring dat zijn naam niet [naam] is, maar [naam 3] , geboren op [geboortedatum] Verweerder gelooft eveneens dat eiser voor zijn vertrek uit Iran eigenaar was van een internetcafé.
De opdrachten van [naam 2] en de daardoor ontstane problemen acht verweerder niet geloofwaardig. Volgens verweerder is daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser hem heeft misleid over diens identiteit. Eiser is op 10 januari 2016 is aangehouden in Hoek van Holland, omdat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalst Grieks paspoort dat op naam stond van [naam 4] en bij zijn aanhouding heeft verklaard dat hij [naam] heet, geboren op [geboortedatum 2] in Iran.
Verder meent verweerder dat eiser zich, zonder gegronde reden, niet zo snel mogelijk heeft aangemeld bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Eiser heeft pas op 19 januari 2016 een asielaanvraag ingediend.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het beoordelen van de vraag of aannemelijk is dat eiser opdrachten (van [naam 2] ) heeft gekregen tot het drukken en verspreiden van pamfletten, terecht gewezen op het feit dat eiser de achternaam van [naam 2] niet weet. De verklaring van eiser, dat het in de Arabische wereld gebruikelijk is dat je elkaar bij de voornaam noemt, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat van eiser mag worden verwacht dat hij bij een risicovolle opdracht als het drukken en verspreiden van religieuze teksten weet met wie hij van doen heeft.
Ook heeft verweerder terecht overwogen dat het bevreemdend is dat eiser op uitnodiging van [naam 2] naar door hem georganiseerde christelijk-religieuze bijeenkomsten is gegaan om diens vertrouwen te winnen. De toelichting hierop van eiser dat [naam 2] hem hiermee heeft willen testen, neemt niet weg dat [naam 2] aldus een bijzonder risico heeft genomen, gelet op de gevolgen voor hem bij een eventuele ontdekking door de autoriteiten.
6. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser geen eensluidende verklaringen heeft afgelegd over de inhoud van de pamfletten. Eiser heeft immers enerzijds verklaard dat het pamfletten waren gericht tegen het huidige regime en anderzijds dat de inhoud van de pamfletten mensen aan het denken moest zetten om de Islam te verlaten en zich te bekeren. De stelling van eiser, dat hierin geen tegenstrijdigheid schuilgaat, omdat christelijke pamfletten naar hun aard tegen de regering zijn, laat onverlet dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij de inhoud van de pamfletten niet precies kent. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat van eiser mag worden verwacht dat hij weet wat er in de pamfletten staat, gezien de aan een dergelijke opdracht verbonden risico’s. Dit geldt temeer nu eiser zegt dat hij twintig keer pamfletten voor [naam 2] heeft gekopieerd en afgedrukt en drie tot vier keer pamfletten heeft verspreid. Daarbij blijkt uit de gehoren dat eiser wist dat hij zou kunnen worden bestraft.
7. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beweerde activiteiten bij de autoriteiten bekend zijn geworden en dat die toen zijn winkel en woning zijn binnengevallen. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser volgens diens verklaringen nooit is betrapt tijdens het verspreiden van pamfletten en dat eiser slechts vermoedt dat hij is achtervolgd en mogelijk is gezien door camera’s. Verder kan eiser niet met zekerheid zeggen wanneer de inval zou hebben plaatsgevonden en heeft hij over de inval gehoord via de telefoon, van een medewerker die tijdens de inval in de winkel was. Eiser heeft gezegd dat de medewerker in de winkel ongemoeid zou zijn gelaten. De verklaringen van eiser hiervoor, namelijk dat hij mogelijk in de gaten werd gehouden door de autoriteiten omdat hij eerder in de negatieve aandacht heeft gestaan vanwege het gebruik van illegale software en dat hij als eigenaar van de winkel verantwoordelijk werd gehouden, zijn eveneens gebaseerd op vermoedens. Eisers tegenwerping, onder verwijzing naar het advies van FMMU, dat hij moeite heeft met data en de westerse jaartelling, laat het geheel aan omstandigheden waaronder verweerder de verklaringen ongeloofwaardig acht onverlet. Overigens heeft verweerder tijdens de gehoren rekening gehouden met het FMMU advies, is gebruikt gemaakt van een beëdigde tolk, en heeft eiser tijdens de gehoren niet verklaard dat hij moeite heeft met data.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat de gestelde opdrachten van [naam 2] en daardoor ontstane problemen niet geloofwaardig zijn. De door eiser in verband hiermee gestelde toegedichte bekering of afvalligheid is om die reden evenmin geloofwaardig.
9. Evenmin is aannemelijk geworden dat eiser als asielzoeker heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Iran. Verweerder heeft daarbij, gelet op het algemeen ambtsbericht over Iran van mei 2017 van de minister van Buitenlandse Zaken (p. 66), terecht tot uitgangspunt genomen dat er geen informatie is over bestraffingen van personen die illegaal zijn uitgereisd. Uit de informatie van Vluchtelingenwerk die eiser heeft overgelegd valt niet af te leiden dat eiser alleen vanwege zijn illegale uitreis heeft te vrezen voor vervolging, dan wel ernstige schade. De door eiser genoemde problemen met de Iraanse autoriteiten voor zijn vertrek uit Iran zijn door hem niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiser in de gronden van beroep er nog op heeft gewezen dat hij behoort tot een etnische minderheid, wordt overwogen dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij nooit persoonlijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn Arabische afkomst.
10. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom terecht afgewezen.
11. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden of kunnen hebben, achter te houden.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
12. Eiser heeft aangevoerd dat het Griekse vervalste paspoort hem in dit verband niet kan worden tegengeworpen, omdat hij dit bij zijn aanhouding meteen heeft afgestaan aan de Marechaussee. Veel vreemdelingen reizen met valse documenten, aldus eiser. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser niet. Behalve dat eiser – weliswaar buiten de asielprocedure – gebruik heeft gemaakt van een vals Grieks paspoort, heeft hij bij zijn aanhouding in strijd met de waarheid verklaard dat hij [naam] heet en geboren is op [geboortedatum 2] . Onder die valse naam heeft hij vervolgens een aanvraagformulier ter verkrijging van een asielvergunning ondertekend.
13. Gelet hierop heeft verweerder terecht aangenomen dat eiser verweerder heeft misleid en de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond afgewezen. Voor zover de afwijzing tevens is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw, behoeft het beroep daartegen geen bespreking.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: