Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 januari 2017;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, tot een bedrag van € 1.237,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, voorzitter, mr. Tj. Gerbranda en
mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
1. Naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.
2. De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:
c) een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;
Artikel 38
Het begrip „veilig derde land”
1. De lidstaten mogen het begrip „veilig derde land” alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. a) het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;
b) er bestaat geen risico op ernstige schade in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;
c) het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;
d) het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e) de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.
artikel 30a
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
[…]
c. een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd;
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Wet indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
2. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
3. Bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met derde lid.
1. De beoordeling of een derde land een veilig derde land is, als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
2. De Minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige derde landen regelmatig opnieuw.
3. Bij de beoordeling of de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Wet, niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet, worden betrokken de verklaringen van de vreemdeling inhoudende dat:
a. hij in het derde land zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade;
b. de band tussen hem en het derde land niet zodanig is dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
4. Eerder verblijf, als bedoeld in artikel 3.106a, derde lid, van het Besluit wordt in ieder geval aangenomen indien uit objectieve feiten of omstandigheden blijkt dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om naar Nederland te reizen.
5. Bij de uitvoering van een uitsluitend op artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet gebaseerde beslissing, wordt aan de vreemdeling een document verschaft waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis gesteld worden dat de asielaanvraag niet inhoudelijk is onderzocht.
Paragraaf C2/6.3 Veilig derde land
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:
– artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw 2000;
– artikel 3.106a, Vb 2000;
– artikel 3.37e, VV 2000.
Bij de vraag of een veilig derde land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende derde land in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:
• de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt; en
• de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.
De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat.
De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land:
• de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
• in dat land is eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of
• de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.
De IND neemt in ieder geval aan dat een derde land niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer voor dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 van de Vw 2000 van toepassing is.
De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land.