ECLI:NL:RBDHA:2017:8697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag en de gevolgen van tijdige voldoening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres, een alleenstaande studerende moeder van twee kinderen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die haar kinderopvangtoeslag voor 2014 op nihil had vastgesteld. Eiseres had in februari 2014 een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag voor haar jongste kind, dat vanaf 1 maart 2014 kinderopvang genoot. Echter, de beslissing op haar aanvraag kwam pas op 23 september 2014, waardoor zij in financiële problemen raakte. De rechtbank oordeelde dat eiseres tijdig had aangegeven dat zij in betalingsproblemen verkeerde en dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte had gesteld dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag. De rechtbank vond dat de Belastingdienst voortvarend had moeten handelen, gezien het voorlopige karakter van de voorschotverlening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg de Belastingdienst op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990 en moest het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/8274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.H. Visser),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 6 september 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 14 oktober 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is bij besluit van 27 december 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag 2014 (voor haar oudste kind) toegekend tot een bedrag van € 8.163.
2. Eiseres heeft op 6 februari 2014 per 1 maart 2014 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van haar op 12 januari 2014 geboren kind.
3. Bij besluit van 23 september 2014 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag 2014 toegekend tot een bedrag van € 22.283.
4. Bij besluit van 2 oktober 2015 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2014 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat eiseres de te veel ontvangen voorschotten van € 22.508 dient terug te betalen.
Geschil5. In geschil is of verweerder de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag 2014 2009 terecht op nihil heeft vastgesteld.
6. Eiseres stelt dat zij een alleenstaande studerende moeder van twee kinderen is.
Zij heeft in februari 2014 kinderopvangtoeslag voor haar jongste kind aangevraagd en haar kind genoot vanaf 1 maart 2014 kinderopvang, terwijl zij eerst in september 2014 een voorschot kinderopvang over 2014 heeft ontvangen. Eiseres kampte al met financiële problemen, maar omdat zij in 2014 tot en met september geen kinderopvangtoeslag voor haar jongste kind ontving raakte zij verder in financiële problemen. Zij heeft in die periode naar vermogen de eigen bijdrage betaald. Eiseres stelt dat zij enerzijds weinig inkomen had en kampte met schulden, anderzijds dat zij de kinderopvangkosten niet betalen, waardoor haar kinderen van 16 juli tot en met augustus 2014 de toegang tot kinderopvang was geweigerd. Eiseres wijst erop dat zij reeds in mei 2014 verweerder hiervan op de hoogte heeft gebracht en een betalingsregeling heeft getroffen. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114.
7. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2014 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en dat het beroep ongegrond moet worden betaald.
Beoordeling van het geschil
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2006) heeft overwogen, dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. De reden hiervoor is gelegen in het belang van Belastingdienst/Toeslagen om betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar - aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken - definitief te kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is.
9. Naar blijkt uit een uitspraak van de ABRvS van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 aanvaardt de Belastingdienst/Toeslagen ook kosten van kinderopvang indien zij niet ten tijde van de opvang of kort daarna zijn gemaakt, mits aannemelijk wordt gemaakt dat tijdige voldoening niet mogelijk was en een door partijen overeengekomen uitstel van de voldoening tijdig aan hem wordt doorgegeven.
10. De rechtbank is, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat een tijdige voldoening van de kosten voor kinderopvang ten tijde van de opvang in 2014 of kort daarna niet mogelijk was en dat een door eiseres overeengekomen uitstel van de voldoening reeds in mei 2014 derhalve tijdig aan verweerder is doorgegeven. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat eiseres op 1 februari 2014 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag voor haar tweede kind heeft ingediend en dat hierop eerst op 23 september 2014 is beslist, terwijl haar tweede kind vanaf 1 maart 2014 kinderopvang genoot. Door deze gang van zaken is eiseres verder in de problemen geraakt. Eiseres is een alleenstaande moeder met twee kinderen, ontving in 2014 studiefinanciering, waarmee zij de kinderopvangkosten voor haar jongste kind niet kon voldoen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij in die periode met alleen haar inkomen niet in staat was om de kosten van de kinderopvang te betalen; dat zij in deze periode een betalingsachterstand heeft opgebouwd en dat zij in die periode schulden heeft opgemaakt, waarmee zij nog steeds kampt. Uit de overgelegde stukken volgt dat eiseres op
1 mei 2014 schriftelijk aan verweerder heeft doorgegeven dat zij een betalingsachterstand heeft opgebouwd en dat zij daarvoor een betalingsregeling heeft getroffen. De overgelegde betalingsregeling behoort tot de gedingstukken. Hiermee heeft eiseres tijdig aan verweerder kenbaar gemaakt dat zij vanwege het niet ontvangen van voorschotten kinderopvangtoeslag 2014 niet alle kosten kon voldoen. Verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres in 2014 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
11. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd, doet de rechtbank niet anders oordelen. Gelet op de “snelle” en “voorlopige karakter” van de voorschotverlening had verweerder voortvarend moeten handelen. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen en is niet draagkrachtig gemotiveerd.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient verweerder alsnog kinderopvangtoeslag aan eiseres toe te kennen.
Proceskosten
13 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van S. Kedar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)