In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), vertegenwoordigd door mr. C.F.M. van der Meij. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het recht op bijstandsuitkering en een persoonsondersteunend budget (pob) met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 18.964,53 werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 13 juni 2002 een bijstandsuitkering ontving en dat er een onderzoek was ingesteld naar de rechtmatigheid van deze uitkering. Verweerder had eiseres opgeroepen voor een heronderzoek, maar eiseres was niet verschenen, wat leidde tot blokkering van haar uitkering. Eiseres heeft betoogd dat zij altijd haar hoofdverblijf had in de woning aan het opgegeven adres en dat de informatie van de woningstichting onjuist was. De rechtbank oordeelde dat eiseres in de periode van november 2014 tot en met maart 2015 haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat haar dochter bij haar woonde, wat van invloed was op haar recht op bijstand. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit voor de periode van 1 april 2015 tot en met 29 februari 2016 onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en vernietigde dit deel van het besluit. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.