ECLI:NL:RBDHA:2017:8899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 25603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische situatie en veilige behandelomgeving in Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Armeense nationaliteit en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelde dat de eiser onder bepaalde voorwaarden in staat was om te reizen en dat er in Armenië adequate behandelmogelijkheden aanwezig waren. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het BMA-advies en voerde aan dat Armenië geen veilige behandelomgeving was voor zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) en psychose. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het BMA-advies op goede gronden aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting naar Armenië in een door artikel 3 van het EVRM verboden situatie zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/25603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 7 november 2016 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren de echtgenote van eiser [persoon], een vriendin van eiser, en K.K. Mkrttsjan als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Armeense nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 8 september 2016 (het BMA-advies) afgewezen. Uit het BMA-advies blijkt dat eiser onder bepaalde voorwaarden wel in staat is om te reizen. Voorts is bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten, omdat in het land van herkomst adequate behandelmogelijkheden voor eiser aanwezig zijn en niet is gebleken dat eiser de voor hem noodzakelijke mantelzorg niet zal kunnen verkrijgen.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet berust op een daadkrachtige motivering, aangezien het gebaseerd is op een ondeugdelijk en incompleet BMA-advies. De BMA-arts heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de voorgenomen behandeling bij Stichting Centrum ’45, heeft eiser ten onrechte niet uitgenodigd voor een consult en heeft niet onderzocht of Armenië voor eiser een veilige behandelomgeving is. Eiser is van mening dat Armenië niet kan worden aangemerkt als een veilige behandelomgeving voor de posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de psychose, nu eiser een asielrechtelijk verleden heeft, in Armenië PTSS heeft opgelopen en de uitzettingsdreiging aanzet tot psychose. Derhalve kan niet gesteld worden dat het niet uitmaakt of eiser in Nederland of in Armenië verblijft, zoals in het BMA-advies staat. Eiser is daarnaast van mening dat verweerder gelet op de medische situatie van eiser gehouden was om op basis van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) ambtshalve een inhoudelijk oordeel te geven over de vraag of op basis van de discretionaire bevoegdheid en na het maken van een individuele belangenafweging afgezien moet worden van uitzetting. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met EU recht alsook onvoldoende gemotiveerd. Eiser is voorts van mening dat de bij het bestreden besluit betrokken belangen niet zijn afgewogen en/of de voor eiser nadelige gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Eiser voert aan dat hij een zwaarwegend belang heeft om hier zijn medische behandeling te ondergaan en te worden ondersteund door zijn mantelzorgers. Aangezien eiser in het land van herkomst PTSS heeft opgelopen, geen sociaal vangnet heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, is het aannemelijk dat hij in Armenië geen of onvoldoende medische behandeling en mantelzorg kan krijgen. De medische situatie van eiser is ernstig en instabiel en er is sprake van een overmachtssituatie. Tot slot beroept eiser zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016, Paposhvili v. België, met zaaknummer 41738/10 (het arrest Paposhvili) en betoogt dat bijzondere omstandigheden zich voordoen die ertoe nopen uitstel van vertrek te verlenen wegens schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt omtrent het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht als volgt.
5.1.
Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe op 21 september 2016 een eigen verklaring omtrent inkomen en vermogen, een verklaring van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en een familieoverzicht overgelegd. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
6. De rechtbank overweegt omtrent de aanvraag van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 24 maart 2017 aan eiser uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 met ingang van 8 maart 2017 voor de duur van de opname in Stichting Centrum ’45 te Oegstgeest, afdeling V&A, tot een maximum van een half jaar tot uiterlijk 24 september 2017. Bij voortijdige beëindiging van de opname vervalt het verleende uitstel van vertrek twee weken na het beëindigen van de opname van rechtswege. Het belang van eiser bij de procedure in beroep is gelegen in de juiste ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek.
6.2.
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het bestreden besluit niet in geschil was dat eiser bij het achterwege blijven van adequate medische behandeling en het ontbreken van mantelzorg in een medische noodsituatie zou kunnen geraken. Voorts was niet in geschil dat eiser in staat was om te reizen, mits voldaan werd aan de reisvoorwaarden die zijn neergelegd in het BMA-advies. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Armenië als een veilige behandellocatie voor de PTSS en de psychose kon worden aangemerkt en of de in Armenië aanwezige behandelmogelijkheden feitelijk toegankelijk waren voor eiser.
6.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. In verband met de mogelijke twijfel aan de onpartijdigheid van het BMA moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de BMA-arts, bijvoorbeeld door zelf medische stukken over te leggen. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies aan het besluit ten grondslag mogen leggen, omdat dit naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Bij zijn oordeelsvorming heeft de BMA-arts de van de behandelaars verkregen informatie betrokken. Niet is gebleken dat ten tijde van het bestreden besluit reeds een intake bij Stichting Centrum ’45 had plaatsgevonden en dat informatie van deze behandelaar voorhanden was die door verweerder in de besluitvorming had moeten worden betrokken. De rechtbank overweegt dat eiser de mogelijkheid heeft gehad om bij de rechtbank stukken in te dienen van zijn behandelaars dan wel het BMA-advies en de BMA-nota te weerspreken met een contra-expertise. Weliswaar heeft eiser stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 6 maart 2017 voor een periode van 4 tot 6 weken is opgenomen in de psychiatrische kliniek van Stichting Centrum ’45 en dat de klinische behandeling vooralsnog voor onbepaalde duur wordt voortgezet, maar eiser heeft geen medische informatie overgelegd ter weerlegging van de conclusies van het BMA. De rechtbank ziet dan ook niet in dat er sprake is van bewijsnood. Derhalve is, in tegenstelling tot wat door eiser ter zitting is betoogd, geen sprake van een financiële belemmering die in de weg staat van een effectief rechtsmiddel ingevolge het arrest van het EHRM van 10 januari 2012, met zaaknummer 22251/07, G.R. tegen Nederland. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zijn besluit niet op het BMA-advies heeft mogen baseren.
6.5.
Eiser voert tevergeefs aan dat de BMA-arts ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om hem persoonlijk uit te nodigen voor een consult. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1188) heeft overwogen, behoort het tot de deskundigheid van het BMA om te oordelen of een nadere specialistische inbreng voor de beantwoording van de door verweerder gestelde vragen over het ontstaan van een medische noodsituatie noodzakelijk is. Onder vorenbedoeld deskundig oordeel van het BMA moet tevens worden begrepen de afweging om de vreemdeling voor een spreekuurcontact op te roepen.
6.6.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat de BMA-arts niet heeft onderzocht of Armenië voor eiser een veilige behandelomgeving is, wat volgens eiser niet het geval is omdat daar zijn PTSS is ontstaan, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:4019) blijkt, voor zover hier van belang, dat het BMA dient te beoordelen of aanleiding bestaat tot gerede twijfel over de effectiviteit van de behandeling of de te leveren zorg in het land, indien en voor zover de informatie van de behandelaar daartoe aanleiding geeft. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 3013 (ECLI:NL:RVS:2013:52) blijkt dat de informatie van een behandelaar, als deze geen concrete op de aard en het ontstaan van de psychische klachten van de betrokkene toegesneden uiteenzetting bevat over de effectiviteit en het te verwachten verloop van een voortgezette behandeling in het land van herkomst, niet hoeft te worden voorgelegd aan het BMA.
In het dossier zijn geen medische stukken opgenomen die een uitspraak doen over de noodzaak van een veilige behandelomgeving. Gelet hierop slaagt het betoog dat verweerder (aanvullende) vragen aan het BMA had moeten stellen over het al dan niet bestaan van een veilige behandelomgeving niet. Voorts is volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, onder meer de beslissing van 18 september 2012 (ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2335), de omstandigheid dat de medische behandeling plaatsvindt in het land waar de traumatische ervaring is opgedaan, onvoldoende om te stellen dat een land hierom niet kan worden aangemerkt als een veilige behandelomgeving voor de PTSS en de psychose en volgt de rechtbank eiser hierin niet.
6.7.
Onder verwijzing naar het arrest Paposhvili, stelt eiser dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat hij in een medische noodsituatie zal komen te verkeren nu hij vanwege het ontbreken van een sociaal vangnet en financiële middelen en de omstandigheid dat zijn PTSS in het land van herkomst is ontstaan geen feitelijke toegang zal hebben tot de medisch noodzakelijke zorg in Armenië. De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Paposhvili in eerste instantie bij de vreemdeling ligt. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Armenië in een door artikel 3 van het EVRM verboden situatie zal geraken. Eiser heeft namelijk op geen enkele wijze onderbouwd dat de benodigde medische behandeling in Armenië niet aanwezig is dan wel dat hij feitelijk geen toegang zal kunnen verkrijgen tot de medisch noodzakelijke behandeling in Armenië. Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat de echtgenote van eiser de medisch noodzakelijke mantelzorg verleent en deze mantelzorg in Armenië kan voortzetten. Derhalve kan het beroep van eiser op het arrest Paposhvili niet slagen.
6.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank niet in dat verweerder gelet op de medische situatie van eiser, van uitzetting op grond van de discretionaire bevoegdheid neergelegd in de Terugkeerrichtlijn en na het maken van een individuele belangenafweging zou moeten afzien. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.