Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2017 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
.
Rechtbank Den Haag
Op 10 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 februari 2017, waarbij haar bezwaar tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 4 november 2016 ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 18 maart 2016 ziek had gemeld vanuit de Werkloosheidswet, maar dat zij per 31 mei 2016 door de bedrijfsarts hersteld was verklaard. De Ziektewet-uitkering werd vervolgens beëindigd, maar na bezwaar werd deze opnieuw toegekend per 1 juni 2016. De primaire verzekeringsarts concludeerde op 1 november 2016 dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar klachten onderschat werden.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts b&b juist was. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische onderbouwing van het besluit van het Uwv. Eiseres had geen nieuwe medische stukken of argumenten aangedragen die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat eiseres in staat was haar eigen werk te verrichten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.