ECLI:NL:RBDHA:2018:10188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.9064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op medische gronden en uitstel van vertrek

In deze zaak heeft eiseres, van Ethiopische nationaliteit, een asielaanvraag ingediend vanwege ernstige medische omstandigheden. De aanvraag werd afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis van het nieuwe beleid, WBV 2017/8, dat van kracht was op het moment van de afwijzing. Eiseres had eerder rechtmatig verblijf als wetenschappelijk onderzoeker, maar haar asielaanvraag werd ongegrond verklaard omdat de IND geen grondslag vond in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor het verlenen van asiel op medische gronden. De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had gehandeld door de aanvraag te toetsen aan het nieuwe beleid, aangezien het oude beleid in strijd was met het Unierecht. Eiseres had wel recht op uitstel van vertrek op medische gronden, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de IND, dat uitstel van vertrek verleende met ingang van 18 april 2018, en bepaalde dat dit uitstel met terugwerkende kracht verleend moest worden vanaf 9 november 2016. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen andere asielmotieven had en dat de noodzakelijke medische behandeling in Ethiopië niet beschikbaar was. De rechtbank veroordeelde de IND tot betaling van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
van Ethiopische nationaliteit,
eiseres
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 18 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond en geweigerd om haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Verweerder heeft aan eiseres wel uitstel van vertrek verleend op medische gronden, met ingang van 18 april 2018 tot en met 18 april 2019.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Bozkurt.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De rechtbank gaat uit van het volgende. Eiseres had tot 15 augustus 2016 rechtmatig verblijf als wetenschappelijk onderzoeker. Op 7 september 2016 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij een ernstige leveraandoening heeft, waarvoor in Ethiopië geen behandeling mogelijk is en geen medicijnen beschikbaar zijn.
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op verzoek van verweerder op 8 februari 2017 en 25 januari 2018 medische adviezen uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat eiseres leidt aan een leveraandoening met bloedingen uit slokdarmspataderen en aan suikerziekte, waarvoor zij behandeld wordt. De behandeling is van blijvende aard. Bij het uitblijven van een medische behandeling voor de leveraandoening zal op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Er zullen complicaties optreden die op korte termijn tot overlijden zullen leiden. Eiseres is volgens het BMA in staat om te reizen. De noodzakelijke medicatie voor de leveraandoening en de behandeling voor bloedingen uit slokdarmspataderen zijn in Ethiopië niet aanwezig. Behandeling voor de suikerziekte is in Ethiopië wel mogelijk.
3. Verweerder volgt eiseres in haar identiteit en nationaliteit. Verder betwist verweerder de medische situatie van eisers niet. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, omdat artikel 29, eerste lid, van de van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen grondslag biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vanwege de medische toestand van een vreemdeling. Verweerder ziet in de medische omstandigheden verder geen aanleiding om eiseres ambtshalve in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden. Eiseres komt vanwege haar medische situatie wel in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor de duur van een jaar. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het uitstel van vertrek in afwijking van het bestreden besluit dient te worden verleend vanaf 9 november 2016 tot en met 18 april 2019.
4. Eiseres is het hier niet mee eens. Daartoe betoogt zij allereerst dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel vanwege strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op medische gronden. Verweerder had haar aanvraag moeten toetsen aan het beleid zoals dat gold ten tijde van het indienen van de asielaanvraag en vóór inwerkingtreding van WBV 2017/8, aldus eiseres. Eiseres betoogt verder dat zij vanwege haar zeer ernstige medische situatie in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van medische behandeling, als genoemd in paragraaf B8/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), dan wel op grond van het om medische gronden buiten schuld niet kunnen vertrekken uit Nederland, als bedoeld in paragraaf B8/4.1 van de Vc 2000. Tot slot betoogt eiseres dat verweerder artikel 64 van de Vw 2000 ten onrechte niet toepast met ingang van de datum asielaanvraag.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiseres naast haar medische omstandigheden geen andere asielmotieven heeft aangevoerd. Evenmin is in geschil dat het uitblijven van de noodzakelijke medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Tot slot is niet in geschil dat de noodzakelijke behandeling en medicatie in Ethiopië niet beschikbaar zijn.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1733) volgt dat artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 thans geen grondslag meer biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wegens de medische toestand van een vreemdeling. Omdat artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 sinds 1 januari 2014 geen duidelijk onderscheid meer maakt tussen de nationale bescherming en de door Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn) vereiste internationale bescherming, is dit namelijk in strijd met het Unierecht. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht niet ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser, in deze procedure, niet op grond van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Daartoe heeft verweerder, onder verwijzing naar de Nota van Toelichting op het besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vb 2000 (Staatsblad 2013, 580), op goede gronden betoogd dat ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op een tijdelijke humanitaire grond wegens individuele omstandigheden, als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b, van het Vb 2000, pas aan de orde is, als vaststaat dat er binnen het beleid geen passende oplossing kan worden getroffen voor de betreffende vreemdeling. Hiervan is in de situatie van eiseres geen sprake. Eiseres kan immers een verblijfsvergunning regulier onder de beperking medisch behandeling (paragraaf B8/9 van de Vc 2000), dan wel op grond van het om medische redenen buiten schuld niet kunnen vertrekken uit Nederland (paragraaf B8/4.1 van de Vc 2000) aanvragen. Dat eiseres daarvoor een aparte aanvraag moet indienen, maakt nog niet dat geen sprake is van een passende oplossing.
9. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder had moeten beoordelen of eiseres op grond van artikel 3.6b van het Vb 2000 in aanmerking kwam voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Uit dit artikel volgt niet dat verweerder in een procedure als deze gehouden is ambtshalve daaraan te toetsen. De Nota van Toelichting, zoals genoemd onder 7, biedt daar evenmin aanleiding voor. Indien verweerder geen aanleiding ziet voor ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning op medische gronden en eiseres meent daarop wel recht te hebben, ligt het op haar weg om een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Dit geldt ook voor het beroep van eiseres op het zogenaamde ‘buiten schuld-beleid’.
10. Ten aanzien van de ingangsdatum van het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het uitstel van vertrek, in afwijking van het bestreden besluit, niet met ingang van 18 april 2018 maar met ingang van 9 november 2016 tot en met 18 april 2019 moet worden verleend. Gelet hierop is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voor zover eiseres meent dat het uitstel van vertrek per datum asielaanvraag had moeten worden verleend, is de rechtbank van oordeel dat eiseres daarmee geen procesbelang heeft. Eiseres heeft met deze nieuwe ingangsdatum thans immers meer dan een jaar aaneengesloten uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, waardoor zij op grond van artikel 3:46, vierde lid, van het Vb 2000 vrijgesteld wordt van een aantal voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling. Bovendien heeft eiseres gedurende haar asielaanvraag, dus ook de periode van 7 september 2016 tot 9 november 2016, rechtmatig verblijf gehad. Met het verder vervroegen van de ingangsdatum van het uitstel van vertrek kan eiseres dan ook geen sterkere positie verwerven.
11. Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend met ingang van 18 april 2018 tot en met 18 april 2019. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiseres uitstel van vertrek wordt verleend met ingang van 9 november 2016 tot en met 18 april 2019.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is verleend met ingang van 18 april 2018 tot en met 18 april 2019;
- bepaalt dat aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend met ingang van 9 november 2016 tot en met 18 april 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.

Bijlage: wettelijk kader

Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.6a, eerste lid, van het Vb 2000 luidt als volgt:
Bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend:
an de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel, bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b of c; of
onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
Artikel 3.6b van het Vb 2000 luidt als volgt:
Onverminderd de artikelen 3.6 en 3.6a kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend:
onder een beperking verband houdend met medische behandeling, tijdelijke humanitaire gronden of niet-tijdelijke humanitaire gronden;
aan de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet, die behoort tot een van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën en met wiens verblijf in Nederland voor een periode van langer dan 90 dagen Onze Minister binnen 90 dagen direct voorafgaande aan de aanmelding op grond van artikel 4.47 heeft ingestemd;
aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Artikel 3.48, tweede lid, onder b, van het Vb 2000 luidt als volgt:
De verblijfsvergunning [regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden] kan voorts worden verleend aan:
vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, en
andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.