Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2018 in de zaak tussen
[eisers 1] ( [eisers 1] ),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
[derde-partij](vergunninghouder), te [plaats]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De vergunning betrof het deels slopen, veranderen, vergroten en splitsen van een woongebouw tot 143 woningen. De eisers, een vereniging van appartementseigenaren, stelden dat zij niet-ontvankelijk waren in hun beroep omdat zij geen procesbesluit hadden overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de eisers inderdaad niet-ontvankelijk waren, omdat er geen machtiging van de vergadering van eigenaars was overgelegd, wat vereist was voor het aanhangig maken van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks de overschrijding van de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat het bouwplan paste binnen een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van de eisers. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eisers dat het bouwplan in strijd was met redelijke eisen van welstand. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eisers niet-ontvankelijk was en dat het beroep voor het overige ongegrond was.