ECLI:NL:RBDHA:2018:11127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische rapportages

Op 14 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.S. Harhangi-Asarfi, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het primaire besluit van 10 mei 2017, waarin de WIA-uitkering werd geweigerd, werd door de rechtbank beoordeeld. Eiseres had zich op 2 maart 2014 ziekgemeld en na verschillende uitkeringen, waaronder de Ziektewet en Werkloosheidswet, verzocht om een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de door hen aangenomen beperkingen adequaat waren onderbouwd. Eiseres voerde aan dat de aangenomen beperkingen niet ver genoeg gingen en dat de aangeboden functies niet geschikt waren. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen voldoende medische informatie hadden en dat de functies die aan eiseres waren voorgehouden, passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering, met de mogelijkheid voor eiseres om in de toekomst opnieuw een aanvraag in te dienen indien haar situatie zou veranderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 5 juni 2017 eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres was werkzaam als schoonmaakster gedurende 31,8 uur per week bij [B.V.] B.V. Zij heeft zich op 2 maart 2014 ziekgemeld. Na einde dienstverband is eiseres met ingang van 19 mei 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), die per 3 april 2015 is beëindigd. Vervolgens is haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2
Op 8 juni 2015 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld met nek-, rug- en psychische klachten en is aan haar een uitkering ingevolge de ZW toegekend. Met een aanvraag van 2 maart 2017 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering.
In het kader van deze aanvraag heeft op 10 april 2017 en 3 mei 2017 een medische beoordeling plaatsgevonden. Op 10 mei 2017 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 5 juni 2017 eiseres een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd.
1.4
Op 18 mei 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen recht (meer) heeft op een WW-uitkering.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 5 juni 2017 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. In het bestreden besluit is verder overwogen dat er volgens de verzekeringsarts b&b aanleiding is om extra beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarnaast is echter overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b na bestudering van het dossier tot de conclusie is gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiseres haar stellingen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie. Verder wijst verweerder er op dat de verzekeringsarts b&b bij het beoordelen van de beperkingen van eiseres de beschikking had over recente informatie van onder meer de reumatoloog en de handen van eiseres heeft onderzocht.
3. Eiseres voert aan dat de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen ten aanzien van het frequent kracht zetten met de handen niet ver genoeg gaan. Zij heeft immers verkrampte vingers. Daarnaast meent zij dat de aan haar voorgehouden functies niet geschikt zijn, omdat die haar belastbaarheid te boven gaan. Zo acht eiseres de functie productiemedewerker industrie niet geschikt, omdat daarbij van een pincet, stereoscoop of een loep gebruik gemaakt moet worden, hetgeen zij vanwege de artrose in haar handen en vingers niet kan. Vanwege beperkingen in het tillen en buigen en het ontbreken van een ‘vaste hand’ acht eiseres de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur evenmin geschikt. Verder is onvoldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen, aldus eiseres.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 10 april 2017 lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog en ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 15 december 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet dat aanvullend eigen onderzoek op 17 oktober 2017 en bestudering van de gegevens aanleiding geven de belastbaarheid aan te vullen. De verzekeringsarts b&b beschikte over medische informatie van de huisarts en behandelend reumatoloog, die eiseres heeft overgelegd, en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat aanleiding bestaat om extra beperkingen aan te nemen in de FML ten aanzien van de aspecten werkdruk, tempo, deadlines, conflicthantering en leidinggeven. Daarnaast is de verzekeringsarts b&b van mening dat de primaire verzekeringsarts ruime beperkingen heeft aangenomen voor de fysieke en energetische belasting, rekening houdend met de fibromyalgie en artrose. Hij acht deze beperkingen zeer ruim en er zijn geen nieuwe medische feiten omtrent deze ziektebeelden naar voren gekomen om meer beperkingen aan te nemen. Evenmin is voldaan aan de criteria voor het aannemen van een urenbeperking, aldus verweerder.
5.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres tegenover het standpunt van verweerder bij herhaling heeft aangegeven ten gevolge van haar klachten niet te kunnen werken. Een klacht kan echter op grond van de wet- en regelgeving pas mee worden genomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat medische gegevens voor meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen aangenomen, ontbreken. Dit betekent, en de rechtbank is zich bewust dat dit voor eiseres moeilijk te aanvaarden zal zijn, dat eiseres op basis van wat zij zelfs dagelijks beleeft en ervaart meer beperkt lijkt te zijn, dan thans objectief kan worden aangenomen. Nu de gestelde verdergaande beperkingen dus niet met objectief medische bevindingen zijn onderbouwd, en vooral gebaseerd zijn op de eigen (subjectieve) klachtenbeleving van eiseres, kan, zonder aan die (ter zitting op invoelbare wijze overgebrachte) beleving afbreuk te willen doen, door de rechtbank daarin dus geen aanleiding worden gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b als onjuist aan te merken. Gezien het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit.
Voor het instellen van een medisch deskundigenonderzoek ziet de rechtbank evenmin aanleiding. Het beroep dat eiseres in dit verband doet op het arrest Korošec en de uitspraak van 7 maart 2018 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2018:763) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt immers vast dat eiseres alle ruimte heeft gekregen om medische informatie in te dienen en daarvan hangende de bezwaarprocedure ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. De medische stukken die eiseres heeft overgelegd zijn tevens in beginsel naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur (Sbc-code 267050) en administratief medewerker (Sbc-code 315133). De arbeidsdeskundige b&b heeft blijkens zijn rapport van 17 januari 2018 toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Zo heeft hij hierin vermeld dat in deze functies geen sprake is van frequent handgebruik met veel krachtsuitoefening en dat eventuele schroefbewegingen voldoen aan de eis van niet langdurig frequent repeterend. De rechtbank ziet, zoals hiervoor overwogen, in hetgeen in beroep is aangevoerd immers geen (op medisch objectieve gronden gebaseerde) reden deze toelichting voor onjuist te houden. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid.
De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiseres geschikt zijn, waarmee zij meer dan het voor haar geldende maatmanloon kan verdienen, zodat zij in staat is meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen.
7. Conclusie is daarom dat eiseres, alhoewel zij haar situatie ter zitting invoelbaar heeft toegelicht, tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop verweerder zich baseert, geen overtuigend en onderbouwd medisch oordeel heeft gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. In dit licht wenst de rechtbank wel te benadrukken, zoals ter zitting ook is besproken, dat mocht eiseres (onder meer voor wat betreft de gestelde verkramping van haar vingers) na de hier ter beoordeling staande datum (5 juni 2017) zich toegenomen beperkt achten, zij dit, mist verzekerd, opnieuw kan voorleggen aan verweerder.
8. Het vorenstaande betekent dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet kan aantasten en aan eiseres door verweerder aldus terecht en op goede gronden met ingang van 5 juni 2017 een WIA-uitkering is geweigerd.
9. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.