ECLI:NL:RBDHA:2018:11979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
NL 18.9380
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse eiser afgewezen op basis van ongeloofwaardige bedreigingen door de Taliban

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Amsterdam, waar de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De verweerder was niet verschenen. De eiser had zijn asielaanvraag onderbouwd met verklaringen over bedreigingen door de Taliban, maar de staatssecretaris achtte deze verklaringen ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn vergewisplicht en onvoldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9380
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [eiser] , van Afghaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 1 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. De rechtbank heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaak van eisers broer, [naam] (NL18.9395). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Dari is verschenen [naam] . Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser komt uit Afghanistan, Hij heeft Afghanistan in november 2015 verlaten en is Nederland op 14 december 2015 ingereisd. Op 15 december 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
Asielrelaas
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Zijn vader was werkzaam op de presidentiele ceremoniële afdeling van de president van Afghanistan. De vader van eiser is bedreigd door de Taliban. De Taliban wilde dat zijn vader zich bij hen zou aansluiten als spion en als hij dat niet deed zouden ze hem en zijn familie vermoorden. Hierna is eiser samen met onder meer zijn moeder en broer, [naam] , uit Afghanistan gevlucht naar Iran. De vader van eiser is enkele weken later gevlucht naar Iran. Vervolgens is eiser samen met zijn broer [naam] naar Nederland gekomen.
3.1
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser in de volgende relevante elementen onderverdeeld:
a) eiser is [eiser] , geboren op [eiser] , van Afghaanse nationaliteit, [plaats] en heeft het grootste gedeelte van zijn leven tot aan het vertrek uit Afghanistan bij zijn ouders in [plaats] gewoond;
b) de vader van eiser was werkzaam op de presidentiële ceremoniële afdeling ;
c) de vader van eiser is bedreigd door de Taliban. De Taliban wilde dat zijn vader zich bij hen zou aansluiten als spion en als hij dat niet deed zouden ze hem en zijn familie vermoorden. Hierna is eiser samen met onder meer zijn moeder en broer [naam] vanuit Afghanistan gevlucht naar Iran. De vader van eiser is enkele weken later gevlucht naar Iran.
Verweerder acht de elementen onder a en b geloofwaardig. Het element onder c acht verweerder ongeloofwaardig.
3.2
Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] De door eiser aangevoerde informatie geeft ook geen aanleiding aan hem een afgeleide verblijfsvergunning asiel, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier of hem op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 uitstel van verstrek te verlenen.
4.1
Verweerder acht de verklaringen over element c) om de volgende redenen ongeloofwaardig. Ten eerste kunnen de door eiser overgelegde dreigbrieven niet worden aangemerkt als onderbouwing van zijn asielrelaas, omdat Bureau Documenten (BD) heeft geconcludeerd dat deze brieven met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze staat zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Volgens vaste jurisprudentie is een onderzoek door BD een deskundigenadvies waarvan verweerder in beginsel uit mag gaan. De uitkomsten van het onderzoek door BD zijn door eiser niet door middel van een contra-expertise bestreden. Het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het advies van BD.
4.2
Verder werpt verweerder eiser tegen dat zijn verklaringen over de gestelde bedreiging van zijn vader door de Taliban summier en geenszins toereikend zijn. Zo weet hij onder meer niet vanaf wanneer en hoe vaak zijn vader is bedreigd, waar zijn vader is bedreigd, waar de gestelde bedreigingen uit bestonden, behalve uit een dreigbrief, wat de Taliban van zijn vader verlangde, waarom de overheid geen hulp kon bieden, waarom zijn vader langer in Afghanistan is gebleven dan zijn gezin en wat zijn vader heeft meegemaakt na het vertrek van zijn gezin uit Afghanistan. Van eiser mag verwacht worden, meegewogen het feit dat hij minderjarig is, dat hij veel meer hierover kan vertellen dan hij gedaan heeft, te meer nu de gestelde bedreiging van zijn vader redengevend is geweest voor het vertrek van het gezin uit het land van herkomst en eiser nog immer in contact staat met zijn vader, aldus verweerder.
4.3
Aan de overgelegde brief van de vader van eiser wordt door verweerder niet de waarde gehecht die eiser hieraan gehecht wenst te zien. Allereerst kan BD geen uitspraak doen over de echtheid van deze brief. Verder wordt in deze brief verwezen naar dreigbrieven van de Taliban waarvan aan de echtheid wordt getwijfeld.
4.4
Ten slotte merkt verweerder op dat de gestelde serieuze dreiging van de Taliban niet valt te rijmen met de omstandigheid dat eiser nadien nog enkele weken naar school is gegaan en dat zijn vader nog enige tijd in Afghanistan is blijven werken en niet met zijn gezin naar Iran is gegaan. Dat eisers vader een bewaker zou hebben gekregen maakt dit volgens verweerder niet anders. Volgens verweerder valt niet in te zien dat de Taliban zich zou hebben laten afschrikken door een enkele bewaker.
Dreigbrieven van de Taliban
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van BD niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Daartoe voert hij aan dat BD geen inzicht heeft gegeven in het referentiemateriaal dat gebruikt is om de overgelegde dreigbrieven te onderzoeken en dat niet gebleken is dat verweerder zich ervan heeft vergewist dat BD daadwerkelijk over referentiemateriaal beschikt. Eiser heeft in dit kader verwezen naar een referaat van Afghanistan analist Thomas Ruttig van 12 april 2017,
“Notiz Afghanistan, Alltag am [plaats] ”,waarin deze – kort samengevat - stelt dat geen sprake is van één format van de dreigbrieven van de Taliban. Dreigbrieven van de Taliban komen volgens Ruttig in alle varianten voor. Verder is volgens eiser van belang om te weten wat BD precies bedoelt met “een daartoe bevoegde instantie”. Het gaat hier om twee brieven die afkomstig zijn van de Taliban. De organisatiestructuur van de Taliban is echter niet overal in Afghanistan hetzelfde en is ondoorzichtig. Eiser verwijst daartoe naar het eindrapport uit 2015 over de Taliban in Afghanistan van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme van de Universiteit van Leiden, waarin staat dat het moeilijk is om met een grote stelligheid uitspraken te doen over de organisatiestructuur van de Taliban.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] is een advies van BD een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Indien het deskundigenadvies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is, kan de iemand de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Uit het door eiser aangehaalde referaat van Ruttig en het eindrapport uit 2015 van het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme van de Universiteit van Leiden blijkt immers dat sprake is van een grote variatie aan dreigbrieven van de Taliban die in allerlei vormen en uitvoeringen voorkomen. Er bestaat geen specifieke vorm van dreigbrieven van de Taliban. Dit is ter zitting bevestigd door de aanwezige tolk. Ook blijkt uit de door eiser aangehaalde informatie dat de organisatiestructuur van de Taliban in Afghanistan verre van helder is. Verweerder heeft niet inzichtelijk kunnen maken op basis van welk referentiemateriaal de conclusie is getrokken dat de dreigbrief van de Taliban op het punt van echtheid, opmaak en afgifte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze staat is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Zonder nadere toelichting valt uit de verklaring van onderzoek van BD niet af te leiden welk referentiemateriaal is gebruikt en wat wordt bedoeld met “een daartoe bevoegde instantie”. Het documentonderzoek door BD is daarom naar inhoud niet inzichtelijk en evenmin concludent. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat eiser enkel kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het onderzoek door BD, is onvoldoende weerlegging van eisers met documenten onderbouwde betoog dat het onderzoek van BD niet inzichtelijk en concludent is. Omdat verweerder geen nadere toelichting heeft gegeven of gevraagd aan BD, heeft hij niet voldaan aan zijn vergewisplicht. Daarom heeft verweerder de uitkomst van het onderzoek niet, althans niet zonder nader onderzoek, aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Verklaringen van eiser over de gestelde bedreigingen
8.1
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht op basis van de door eiser afgelegde verklaringen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
8.2
Eiser heeft weliswaar in eerste instantie summier verklaard over de gestelde bedreigingen van zijn vader door de Taliban, maar op verzoek van verweerder heeft eiser na het nader gehoor van zijn broer telefonisch contact gehad met zijn vader. Deze heeft daarna ook een brief geschreven. Uit deze brief blijkt dat de vader van eiser twee keer schriftelijk door de Taliban is bedreigd en meerdere keren telefonisch. Ook blijkt uit de informatie van de vader wat de Taliban van hem verlangde. Zo wilde de Taliban dat hij informatie doorspeelde over de afspraken van de president . In de brief heeft eisers vader ook toegelicht waarom hij maar één bewaker kreeg, namelijk vanwege personeels- en budgettekort. De vader van eiser bleef zelf in Afghanistan omdat hij hoopte dat de beveiliging voldoende zou zijn. Twee maanden na het vertrek van zijn gezin werd hij op de hoogte gesteld van het plan van de Taliban om hem te liquideren. In het licht van het voorgaande is het standpunt van verweerder dat eiser summier en geenszins toereikend heeft verklaard over de gestelde bedreigingen van zijn vader door de Taliban niet begrijpelijk. Nog minder begrijpelijk is het standpunt van verweerder eiser gezien zijn leeftijd op het moment van de bedreigingen veel meer daarover had kunnen vertellen. Eiser was toen 14 jaar en de rechtbank acht het niet onaannemelijk dat een ouder een minderjarig kind van 14 jaar niet volledig informeert over de bedreigingen die aan hem en zijn gezin zijn gericht. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder met deze jonge leeftijd rekening heeft gehouden. Dat BD geen uitspraak kan doen over de echtheid van de brief van eisers vader omdat referentiemateriaal ontbreekt kan op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] in dit geval niet voor rekening en risico van eiser worden gebracht. Dit kan alleen indien er bij verweerder concrete twijfel bestaat over de authenticiteit van het document. Van concrete twijfel aan de zijde van verweerder aan de authenticiteit van de brief van eisers vader is de rechtbank niet gebleken. Dat in de brief wordt verwezen naar de dreigbrieven van de Taliban, waarvan verweerder aan de echtheid twijfelt, kan gelet op rechtsoverweging 7 geen grond zijn om de brief van eisers vader geheel buiten beschouwing te laten. Het betoog van eiser slaagt.
8.3
Evenmin kan verweerder zonder nadere onderbouwing worden gevolgd in zijn standpunt dat het ongerijmd is dat eiser na de bedreiging nog enkele weken naar school is gegaan en dat zijn vader nog enige tijd in Afghanistan is blijven werken. Eisers vader heeft hierover verklaard dat hij een tijdje heeft gedaan alsof hij wilde meewerken met de Taliban om wat meer tijd te rekken. Waarom het ongerijmd wordt geacht dat eiser nog naar school is gegaan in de weken na de bedreiging en zijn vader is blijven doorwerken heeft verweerder niet nader onderbouwd. De enkele overweging in het bestreden besluit dat een dergelijke wending in het asielrelaas van eiser zonder nadere toelichting niet wordt gevolgd, acht de rechtbank onvoldoende. Het is aan verweerder om gemotiveerd te onderbouwen waarom hij een bepaalde omstandigheid ongerijmd vindt. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Samenwerkingsverplichting
9. Eiser stelt zich – kort samengevat - op het standpunt dat verweerder de op hem rustende samenwerkingsverplichting heeft geschonden. Eiser heeft er alles aan gedaan om zijn asielrelaas met documenten te onderbouwen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de samenwerkingsverplichting niet is geschonden. Verweerder merkt hierover op dat de samenwerkingsverplichting niet afdoet aan het uitgangspunt dat het in de eerste plaats aan eiser is om zijn verklaringen aannemelijk te maken en zo mogelijk te staven met bewijsmateriaal. In dit geval heeft eiser dreigbrieven overgelegd die zijn onderzocht door BD. De conclusie van BD over de dreigbrieven heeft eiser niet bestreden met een contra-expertise, waardoor de conclusies van BD volgens verweerder overeind blijven. Verweerder is volgens hem daarom niet gehouden om het asielrelaas aan te vullen door de vader van eisers te horen of navraag te doen bij de Afghaanse autoriteiten.
11.1
Over de zogenoemde samenwerkingsplicht die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2004/83/EG [5] heeft het Hof van Justitie in haar arrest van 22 november 2012, [6] het volgende overwogen:
‘65. Volgens artikel 4, lid 1, van die richtlijn dient normalerwijs de verzoeker alle elementen tot staving van zijn verzoek in te dienen, wat niet wegneemt dat de betrokken lidstaat voor de bepaling van de relevante elementen van dat verzoek met de verzoeker dient samen te werken.
66. Concreet houdt deze op de lidstaat rustende samenwerkingsplicht dus in dat, indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. Bovendien heeft een lidstaat mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten dan de verzoeker.
11.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak onvoldoende invulling heeft gegeven aan deze samenwerkingsplicht. Weliswaar onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat het in de eerste plaats aan eiser is om zijn asielrelaas met documenten te onderbouwen, maar in dit geval heeft eiser twee dreigbrieven van de Taliban, twee verklaringen van het presidentieel kantoor en een verklaring van zijn vader overgelegd. Hiermee heeft eiser, gezien zijn leeftijd destijds, voldoende inspanningen verricht die binnen zijn macht lagen om zijn asielrelaas met documenten te onderbouwen. Met name de verklaringen van [naam] en [naam] zijn in dit verband van belang. Verweerder heeft deze verklaringen authentiek bevonden en op grond van deze verklaringen de functie van eisers vader binnen het presidentieel kantoor (anders dan in de eerdere procedure) nu wel geloofwaardig geacht. Verweerder acht de inhoud van die verklaringen voor zover die gaan over de bedreigingen van eisers vader door de Taliban echter niet voldoende onderbouwing voor die bedreigingen. In aanmerking genomen dat eiser de nodige inspanningen heeft verricht om zijn relaas met documenten te onderbouwen, lag het onder de hiervoor weergegeven omstandigheden op de weg van verweerder om, indien hij de overgelegde verklaringen niet volledig achtte, gezien de zorgvuldigheid en de samenwerkingsverplichting zelf nader onderzoek te doen. Verweerder had daaraan invulling kunnen geven door bijvoorbeeld eisers vader in de gelegenheid te stellen om een nadere verklaring af te leggen of om navraag te doen bij de Afghaanse autoriteiten naar de gestelde bedreigingen. Omdat de namen en functies van de regeringsfunctionarissen bekend zijn had verweerder ook de mogelijkheid om via de hem ter beschikking staande diplomatieke kanalen nader onderzoek en navraag te doen naar de opstellers van deze verklaringen en de inhoud daarvan. Door dit na te laten heeft verweerder onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsverplichting. Het betoog van eiser slaagt.
Conclusie
12. Uit rechtsoverwegingen 7, 8.2 en 8.3 en 11.2 van deze uitspraak volgt dat het bestreden besluit op meerdere onderdelen onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en dus in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat aan het bestreden besluit verschillende motiveringsgebreken kleven, geen mogelijkheid om zelf tot finale geschilbeslechting te komen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag van Genéve betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954,88, zoals laatst gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 Trb. 1967,76).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2883, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3468, en 13 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1275.
5.Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming.
6.ECLI:EU:C:2012:744.