ECLI:NL:RBDHA:2018:12283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Liberiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij tegelijkertijd een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn uitgevaardigd. De rechtbank oordeelt dat dit rechtmatig is, ook al is de asielaanvraag afgewezen. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat bij een afwijzing van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond, de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft zolang de beroepstermijn loopt, maar dat dit niet betekent dat er geen terugkeerbesluit kan worden genomen. De rechtbank concludeert dat de problemen die eiser heeft met bendes in Liberia niet geloofwaardig zijn en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

(gemachtigde: mr.drs. A. Hol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Talsma).

ProcesverloopBij besluit van 9 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening (NL18.16513), plaatsgevonden op 1 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Liberiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met bendes in Liberia, in het bijzonder met [naam 1] van de
[naam 2]-bende. Eiser heeft verklaard dat hij tot november 2017 mensen om hem heen slecht heeft behandeld, omdat zij minder geld hadden en minder goed gesitueerd waren dan hijzelf. Eiser stelt dat hij daar in november 2017, toen zijn vader na de verkiezingen macht en geld verloor, mee is gestopt en dat hij zich vanaf toen rustiger heeft opgesteld. Echter, vanaf dat moment begonnen personen eiser te bedreigen dan wel opmerkingen te maken over zijn gedrag. Eiser benoemt in het bijzonder een moment van intimidatie door [naam 1] , waarna eiser straatjongens heeft ingehuurd om deze personen in elkaar te slaan. Eiser heeft verklaard dat [naam 1] hem vervolgens heeft achtervolgd met een mes. Eiser heeft verklaard dat dit de belangrijkste bedreiging is, dat hij zich voor deze persoon is gaan verschuilen en uiteindelijk zijn land heeft verlaten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met bendes.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig worden geacht. De problemen met de bendes worden niet geloofwaardig geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Verweerder heeft eisers problemen met de bendes ongeloofwaardig geacht omdat hij zijn asielrelaas niet met documenten heeft kunnen staven. Voorts heeft eiser volgens verweerder wisselend verklaard over wanneer hij door [naam 1] zou zijn achtervolgd met een mes, tot wanneer hij zou zijn bedreigd door [naam 1] , over de ondervonden bedreigingen en intimidatie en over de aanleiding van zijn vrees zijdens [naam 1] . Verder weet eiser niets over [naam 1] te verklaren, behalve dat hij lid zou zijn van de
[naam 2]-bendeuitmaken, en kan eiser geen concrete informatie over deze bende in het algemeen verschaffen, behalve dat de leden vechten en rode haarbanden hebben. Eiser heeft niet aannemelijk en niet consistent verklaard over de periode dat hij ondergedoken zou zijn en heeft vaag en ongerijmd verklaard over de achtervolging door [naam 1] . Als eiser hiermee wordt geconfronteerd, stelt hij zich te hebben vergist in data, al dan niet vanwege stress, maar dit wordt niet als verschonende verklaring aangemerkt. Het betreft immers de kern van het relaas van eiser, en geenszins is gebleken dat hij niet in staat zou zijn vragen te beantwoorden. Eiser is immers intelligent, goed opgeleid en bereisd, aldus verweerder.
4.1
Eiser voert aan dat zijn situatie begin 2017 in voor hem ongunstige zin is gewijzigd, toen zijn vader een nieuw gezin heeft gesticht en hem niet meer wilde onderhouden. Hij kon zich financieel weinig meer permitteren. Verweerder stelt dat eiser staat ingeschreven bij de universiteit, leraar is geweest en een bereisde persoon is. Eiser merkt op dat het volgen van een studie in Liberia niet duur is. Een probleem voor veel studenten is het voorzien in het levensonderhoud tijdens de studie, maar in eisers geval voorzag zijn vader hierin. Eisers werkzaamheden aan de middelbare school waren op vrijwillige basis, ook hierbij voorzag zijn vader in eisers levensonderhoud. Eiser is daarnaast geen bereisde persoon. Tijdens de burgeroorlog is eiser gevlucht naar [land 1] . Verder is eiser een keer in [land 2] geweest. De lage ticketkosten daarvoor zijn betaald door zijn vader. Eiser kon in Liberia dus niet zelfstandig in zijn levensonderhoud voorzien.
Het is binnen de kortste keren algemeen bekend geraakt dat het eisers vader financieel niet goed meer ging en dat dit zijn kinderen zou raken. Gelet op eisers gedragingen in het verleden kan het niet anders dan dat er nu mensen zijn die wraak willen nemen en hem willen elimineren, althans de mond willen snoeren. Verweerder is hieraan voorbij gegaan, aldus eiser.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiser de door verweerder geconstateerde wisselingen, vaagheden en tegenstrijdigheden in het kader van geloofwaardigheidsbeoordeling van het tweede relevante element, de gestelde problemen met bendes, niet heeft betwist. Eiser voert in de kern aan dat hij niet meer wordt onderhouden door zijn vader, waardoor hij zich financieel minder kon permitteren, en dat zijn vader macht heeft verloren. Anders dan dat eiser hiermee een nadere verklaring geeft voor de aanleiding tot de door hem gestelde problemen, houdt deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank geen, dan wel onvoldoende verband met het ongeloofwaardig geachte tweede relevante element en de beoordeling hiervan door verweerder, zoals weergegeven onder 4. Verweerder heeft de problemen met de bendes daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert voorts aan dat hij tegen de afwijzing van het verzoek om internationale bescherming rechtsmiddelen heeft aangewend. In rechtsoverweging 61 van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 juni 2018 inzake Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465, hierna: het arrest Gnandi) heeft het Hof overwogen dat het aan de lidstaten staat om ervoor te zorgen dat het rechtsmiddel tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om internationale bescherming ten volle doeltreffend is, met inachtneming van het beginsel van processuele gelijkheid, dat onder meer vereist dat alle gevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst gedurende de termijn voor het instellen van dit rechtsmiddel en, indien een dergelijk rechtsmiddel wordt ingesteld, tot aan de beslissing daarop. In rechtsoverweging 62 overweegt het Hof dat het in dat verband niet volstaat dat de lidstaat in kwestie afziet van de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit. Het is juist noodzakelijk dat alle rechtsgevolgen van dit besluit worden geschorst en dus in het bijzonder dat de termijn voor vrijwillig vertrek waarin artikel 7 van richtlijn 2008/115 voorziet, niet ingaat zolang de betrokkene mag blijven. Voor eiser geldt geen schorsende werking van rechtswege, is zelfs schorsende werking onthouden. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat verweerder dus geen terugkeerbesluit noch een inreisverbod had mogen nemen dan wel opleggen.
Subsidiair geldt dat, waar verweerder een terugkeerbesluit heeft genomen, verweerder eiser
een termijn voor zelfstandig vertrek niet heeft mogen onthouden. Het terugkeerbesluit is althans onrechtmatig omdat de werking daarvan niet is opgeschort gedurende de beroepstermijn en voor de duur van de beroepsprocedure. Meer subsidiair geldt dat, waar het Hof uitgaat van de schorsing van “alle” rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit gedurende de termijn voor het instellen van beroep en, als een dergelijk rechtsmiddel wordt ingesteld, tot aan de beslissing daarop, dat terugkeerbesluit niet tevens een inreisverbod kan bevatten.
5.1
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer op het arrest Gnandi heeft gereageerd. Hieruit volgt dat er slechts heel kort een moment van illegaal verblijf is, op grond waarvan een terugkeerbesluit mag worden genomen, maar meteen daarna mag een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend worden, waarna (procedureel) rechtmatig verblijf ontstaat op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw. De vertrektermijn gaat daarna pas weer in op de dag van de uitspraak van de rechtbank. Verweerder verwijst voorts naar de beschikking van het Hof van 5 juli 2018 in de zaak C., J. en S. (ECLI:EU:C:2018:544, hierna: de beschikking C., J. en S.). Het korte illegale verblijf staat er niet aan in de weg dat eiser recht kan hebben op het grondgebied van een lidstaat te blijven. Gedurende deze beroepstermijn heeft eiser rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw, ook al is sprake van illegaal verblijf in de zin van Richtlijn 2008/115 (de Terugkeerrichtlijn). De werking van zowel het terugkeerbesluit als het inreisverbod wordt opgeschort totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, aldus verweerder.
5.2
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 59 van het arrest Gnandi:
“Gelet op al deze overwegingen moet de conclusie luiden dat de derdelander, behoudens wanneer aan hem een verblijfsrecht of een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115 is verleend, illegaal in de zin van richtlijn 2008/115 verblijft zodra zijn verzoek om internationale bescherming in eerste aanleg door de beslissingsautoriteit is afgewezen, en dit ongeacht het feit dat toestemming is verleend om in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel tegen deze afwijzing te blijven. Bijgevolg kan meteen na deze afwijzing, of tezamen daarmee in één administratieve handeling, tegen een dergelijke derdelander in beginsel een terugkeerbesluit worden vastgesteld.”
5.2.1
Hieruit volgt dat het verweerder is toegestaan tezamen met afwijzing van het asielverzoek een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Dit geldt ook wanneer een asielverzoek is afgewezen als kennelijk ongegrond, zoals in dit geval.
Uit de beschikking C., J. en S. volgt dat een asielzoeker bij een afwijzing van zijn aanvraag als kennelijk ongegrond, niet van rechtswege mag blijven in afwachting van de uitkomst van zijn beroep. Hij mag wel blijven zolang de beroepstermijn nog loopt, maar daarna moet hij een voorlopige voorziening vragen. Vervolgens mag hij blijven op grond van artikel 46, achtste lid, van richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn), in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Die zal beoordelen of de asielzoeker zijn beroep verder in Nederland mag afwachten. In zowel het arrest Gnandi als in de beschikking C., J. en S. staat centraal de “doeltreffende voorziening in rechte”. Die brengt, zo oordeelt het Hof, met zich dat alle rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit moeten worden opgeschort totdat een rechter daarover heeft beslist. In geval van een afwijzing van een asielverzoek als kennelijk ongegrond is dat – conform artikel 46, zesde en achtste lid, Procedurerichtlijn – de voorzieningenrechter, want deze doet uitspraak over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven in afwachting van het beroep.
5.2.2
Uit het arrest Gnandi en de beschikking C., J. en S. volgt dat het verblijf van de asielzoeker hangende het ingestelde rechtsmiddel niet legaal of gelegaliseerd is, ook al mag de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaat blijven in afwachting van de uitkomst ervan. Verweerder heeft dit aldus vormgegeven, dat sprake is van procedureel rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw. Dit rechtmatige verblijf staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan uitvaardiging van het terugkeerbesluit. En, aldus, evenmin aan het hieraan ‘koppelen’ van een inreisverbod. Het inreisverbod gaat bovendien pas in op het moment dat de vreemdeling de Europese Unie heeft verlaten. De rechtbank verwijst in dat verband naar het arrest van het Hof in de zaak Ouhrami (ECLI:EU:C:2017:590), rechtsoverweging 53:
“Uit de bewoordingen, de opzet en het doel van richtlijn 2008/115 vloeit (…) voort dat het tijdvak van het inreisverbod pas ingaat vanaf de datum waarop de betrokkene het grondgebied van de lidstaten daadwerkelijk heeft verlaten.”
5.3
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.