ECLI:NL:RBDHA:2018:12414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en overdracht aan Italië in het kader van het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublin-verordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en ook zijn gemachtigde was aanwezig tijdens de zitting.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2018, die samen met een andere zaak werd behandeld, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank overwoog dat niet in geschil was dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien het claimverzoek door de Italiaanse autoriteiten op 18 juli 2018 was geaccordeerd. Eiser voerde aan dat overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Echter, de rechtbank oordeelde dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die in de eerdere zaak, omdat eiser niet had aangetoond dat hij in Italië geen toegang had tot opvang en zorg.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorg die eiser in Italië had ontvangen en dat hij niet had aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van de vreemdeling in de eerdere uitspraak. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door rechter C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier W.H. Mentink. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16796
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.16797, plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
2. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanvraag. Op 18 juli 2018 is het claimverzoek door de Italiaanse autoriteiten geaccordeerd.
3. Alleen nog in geschil is, of in het geval van eiser, overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [1] Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 augustus 2018. [2] In dat specifieke geval oordeelde de rechtbank dat overdracht wel in strijd was met artikel 3 van het EVRM. Eiser stelt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet is nagekomen omdat hij aldaar niet meer in aanmerking kwam voor opvang en zorg.
4. Het beroep op deze uitspraak treft geen doel, want eisers situatie is niet vergelijkbaar met de voorgenoemde uitspraak. Verweerder heeft in zijn verweerschrift een aantal zaken aangestipt waarbij de rechtbank zich aansluit. In de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam werd het verhaal van de vreemdeling niet door verweerder in twijfel getrokken, en heeft de vreemdeling zonder succes meerdere keren hulp verzocht bij de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft andere persoonlijke ervaringen, deze ervaringen zijn niet concreet gemaakt met een onderbouwing. Eiser heeft ook wel degelijk medische zorg gekregen in Italië. Daarnaast heeft eiser in deze zaak zich niet gewend tot de Italiaanse autoriteiten. Op grond van deze redenen is er geen sprake van een vergelijkbaar geval.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden