ECLI:NL:RBDHA:2018:12418
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om geldelijke compensatie na onttrekking aan het verkeer van een auto na vrijspraak van heling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die in 2015 was vrijgesproken van heling. Ondanks de vrijspraak werd zijn auto, een Mercedes E350 CDI, onttrokken aan het verkeer omdat deze verschillende gestolen onderdelen bevatte. De verzoeker heeft om geldelijke compensatie gevraagd, omdat hij vond dat hij onevenredig was getroffen door deze onttrekking. De rechtbank verwees de verzoeker in eerste instantie naar het burgerlijk recht voor compensatie. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van de geldelijke compensatie onvoldoende was gemotiveerd en dat de rechtbank moest uitleggen waarom de verzoeker niet onevenredig getroffen zou worden door de onttrekking van zijn auto.
Bij de herbeoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzoeker, ondanks zijn vrijspraak, inderdaad onevenredig was getroffen door de onttrekking van zijn auto. De rechtbank heeft de waarde van de auto op het moment van inbeslagname geschat op € 38.350,-, rekening houdend met de afschrijving en de oorspronkelijke waarde van de auto. De rechtbank heeft benadrukt dat de geldelijke tegemoetkoming niet gelijkstaat aan een volledige schadevergoeding, maar voldoende moet zijn om te voorkomen dat de verzoeker onevenredig wordt getroffen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om geldelijke compensatie toegewezen en vastgesteld op het bedrag van € 38.350,-.