ECLI:NL:RBDHA:2018:13069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.18305 & NL18.18307 & NL18.18309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Albanese vreemdelingen op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van asielaanvragen van drie Albanese vreemdelingen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 3 oktober 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij inreisverboden voor de duur van twee jaar werden opgelegd. De eisers, die vreesden voor represailles van een familielid in Albanië, stelden dat zij bescherming nodig hadden, maar de rechtbank oordeelde dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De eisers hadden niet aannemelijk gemaakt dat zij in hun specifieke situatie geen bescherming konden krijgen van de Albanese autoriteiten.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2018 hebben de eisers hun standpunten toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvragen kennelijk ongegrond waren. De rechtbank benadrukte dat het aan de eisers was om aan te tonen dat Albanië in hun geval niet veilig was, wat zij niet hadden gedaan. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eisers over medische problemen en de noodzaak van uitstel van vertrek, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de inreisverboden terecht had opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.18305 & NL18.18307 & NL18.18309

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluiten van 3 oktober 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder inreisverboden voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.18306 & NL18.18308 & NL18.18310, plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser 1, eiseres en eiser 2 zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum ] 1968, [geboortedatum ] 1973 en [geboortedatum ] 1990. Allen hebben de Albanese nationaliteit. Zij hebben op 19 september 2018 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij door de familie van de (ex-)vriendin van eiser 2, meer in het bijzonder door haar broer [broer], zijn bedreigd. De reden voor de bedreiging zou zijn gelegen in de religieuze achtergrond van eisers. Op 13 of 14 maart 2017 is [broer] bij eisers thuis langsgegaan en heeft eiseres mishandeld met een ijzeren staaf. Eisers hebben aangifte gedaan bij de politie, maar de politie heeft geen maatregelen genomen omdat de oom van [broer] politieagent is. Eisers vrezen bij terugkeer naar Albanië voor verdere represailles van de zijde van [broer].
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in de asielrelazen van eisers als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) bedreigingen door [broer].
Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over de bedreigingen door [broer] geloofwaardig geacht.
Albanië kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Albanië, er aanleiding is om aan te nemen dat Albanië ten aanzien van hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat er voor hen geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Albanië, tegen deze problemen de bescherming van de Albanese autoriteiten in te roepen.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eisers verwijzen naar hun zienswijze en verzoeken de rechtbank de inhoud daarvan als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of zij bescherming kunnen krijgen van de Albanese autoriteiten tegen eer- en bloedwraak. Als gevolg hiervan lopen eisers bij terugkeer naar Albanië een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers voeren voorts aan dat verweerder ten onrechte geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft verleend. Eisers verkeren in een situatie van bewijsnood en kunnen hun medische situatie niet op schrift laten stellen. Wat betreft de opgelegde inreisverboden heeft verweerder de zwaarwegende belangen van eisers miskend. Zij zijn afkomstig uit Albanië en een inreisverbod betekent dat zij gedurende twee jaar de gehele Europese Unie niet meer kunnen inreizen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder is in de bestreden besluiten ingegaan op de door eisers naar voren gebrachte zienswijze. In beroep hebben eisers weliswaar verwezen naar hun zienswijze maar niet nader gemotiveerd dat noch in welke zin verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten. Reeds hierom kan deze beroepsgrond niet slagen.
7.2.
Zoals verweerder heeft overwogen, hebben eisers blijkens de door hen afgelegde verklaringen ten tijde van de gehoren veilig land van herkomst niet aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Albanië te vrezen hebben voor eer- dan wel bloedwraak. Voor zover eisers hiermee betogen dat zij als gevolg van de bedreigingen door [broer] bij terugkeer naar Albanië te vrezen hebben voor ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, stelt de rechtbank voorop dat Albanië is aangemerkt als veilig land van herkomst. Bij uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat verweerder Albanië terecht heeft aangemerkt als veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Albanië in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7.3.
Verweerder heeft overwogen dat eisers tegen de bedreigingen van [broer] de bescherming van de Albanese autoriteiten kunnen inroepen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij geen bescherming kunnen verkrijgen. Hierbij heeft verweerder van belang geacht dat eisers blijkens hun verklaringen aangifte van de bedreigingen hebben gedaan en dat [broer] zelfs voor korte duur door de politie is vastgehouden. De stelling dat de oom van [broer] bij de politie werkzaam is en ervoor gezorgd zou hebben dat [broer] niet is vervolgd, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat eisers geen bescherming kunnen krijgen. Blijkens algemene landeninformatie kunnen eisers immers tegen overheidsmisbruik hun beklag doen bij de hogere Albanese autoriteiten. Niet gesteld noch gebleken is dat dit voor eisers onmogelijk zou zijn. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Albanië in hun omstandigheden niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
7.4.
Wat betreft het beroep op artikel 64 van de Vw 2000 in verband met de medische problemen van eiser 1 en eiseres, overweegt de rechtbank dat niet met stukken is onderbouwd dat zij op dit moment medisch behandeld worden dan wel deze medische behandeling behoeven. Dat zij in Frankrijk door een psycholoog behandeld zijn, waartoe documenten zijn ingebracht, maakt nog niet dat zij ook nu een dergelijke behandeling behoeven. Dat zij in bewijsnood zouden verkeren, wat hier verder ook van zij, maakt niet anders dat eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft dan ook geen grond hoeven zien om uitstel van vertrek aan eisers te verlenen.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen van eisers als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, omdat eisers afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Nu verweerder de aanvragen van eisers als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Dit betekent ook dat verweerder inreisverboden op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eisers heeft kunnen uitvaardigen. Eisers hebben aangevoerd dat er zwaarwegende gronden bestaan die maken dat van de uitvaardiging van inreisverboden in hun geval dient te worden afgezien maar hebben niet nader gemotiveerd welke zwaarwegende gronden dit betreffen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder inreisverboden aan eisers heeft kunnen opleggen.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.