ECLI:NL:RBDHA:2018:13566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB 17/16549
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van feitelijke gezinsband en tegenstrijdige verklaringen

Op 8 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die stelt staatloos te zijn, heeft beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Dit besluit volgde op een eerdere aanvraag van eiseres, die door verweerder op 10 april 2017 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de gestelde echtgenote is van referent, die eerder een asielvergunning heeft verkregen. Verweerder heeft echter geoordeeld dat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde op het moment van diens binnenkomst in Nederland, wat een vereiste is voor de mvv-aanvraag.

Tijdens de zitting op 6 september 2018 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiseres en referent tegenstrijdig zijn, met betrekking tot de datum van hun huwelijk en de periode van samenwoning. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv. De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht verworpen, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/16549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

gemachtigde mr. N. Brands,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] (referent). Als tolk is verschenen C. Atrushi. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en stelt staatloos te zijn. Eiseres is de gestelde echtgenote van referent. Verweerder heeft op 11 april 2016 een asielvergunning aan referent verleend. Op 26 april 2016 heeft referent voor eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis. Op 25 november 2016 is eiseres gehoord door de Nederlandse vertegenwoordiging te Beiroet in Libanon. Bij besluit van 10 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat niet voldaan wordt aan de vereisten van de gevraagde mvv omdat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde op het moment van diens binnenkomst in Nederland. Niet in geschil is immers dat referent zelf met een aan hem op 11 augustus 2015 verleende mvv nareis voor verblijf bij zijn vader Nederland is ingereisd. In dat kader heeft referent op 6 augustus 2015 op de ambassade te Beiroet een ongehuwdverklaring ondertekend. Na aankomst in Nederland op 11 september 2015 heeft referent verzocht om een zelfstandige asielvergunning omdat hij met eiseres gehuwd is. Daarbij heeft referent een huwelijksakte overgelegd waaruit blijkt dat het huwelijk op 3 augustus 2015 is geregistreerd. Verweerder heeft referent niet gevolgd in zijn verklaring dat hij in het geheim met eiseres is getrouwd en dat hij dat niet aan zijn moeder durfde te vertellen. Daarnaast komen de verklaringen van eiseres en referent niet overeen voor wat betreft de datum van het huwelijk, de gestelde periode van samenwoning en het adres van samenwoning. Dat referent in Nederland heeft verklaard dat de ongehuwdverklaring onjuist (frauduleus) is ingevuld, komt volgens verweerder voor rekening en risico van referent en eiseres.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat met de overgelegde huwelijksakte vast staat dat zij met referent is gehuwd, zodat aan haar een mvv moet worden verstrekt, ook al heeft referent eerder verklaard ongehuwd te zijn. Het handelen van referent kan de afgifte van een mvv niet in de weg staan. Nu het samenwoningsvereiste is komen te vervallen, kan de aanvraag niet uitsluitend daarop worden afgewezen. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
de echtgenoot…
(…)
(…)
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv voldoet. Niet in geschil is immers dat aan referent destijds, gelet op zijn in Beiroet ondertekende ongehuwdverklaring, in het kader van nareis bij zijn ouders een mvv is verleend, waardoor hij bij binnenkomst in Nederland feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoorde. Dat referent nadien in Nederland heeft verklaard dat de ongehuwdverklaring onjuist is ingevuld, komt voor zijn eigen rekening en risico. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verklaring van referent niet hoeven volgen dat hij in het geheim zou zijn getrouwd en dat hij dat niet aan zijn moeder durfde te vertellen, nu het niet aannemelijk is dat zijn ouders niet op de hoogte waren van het huwelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat referent volgens de verklaring van zijn vader van 8 juni 2015 volledig afhankelijk is van zijn ouders vanwege zijn lichamelijke handicap.
6. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiseres dat de aanvraag niet kan worden afgewezen omdat er sprake is van een geregistreerd en daarmee wettig huwelijk. Verweerder kan immers de aanvraag afwijzen als zich meer of andere omstandigheden voordoen die maken dat de feitelijke gezinsband niet aannemelijk is. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van 27 juni 2018 [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent over de datum van het huwelijk, de gestelde periode van samenwoning en het adres van samenwoning, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het vertrek van referent tot zijn gezin behoorde. Anders dan gemachtigde van eiseres eerst ter zitting heeft betoogd, bestaat er geen rechtsregel die verweerder verplichtte om eiseres in de gelegenheid te stellen om aanvullingen en correcties op het verslag van het identificerend gehoor in te dienen, alvorens op haar mvv-aanvraag te beslissen. De rechtbank wijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2014 [2] .
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht faalt. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 10 april 2017 en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van hetgeen onder 5 en 6 is overwogen, is aan deze maatstaf voldaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: