ECLI:NL:RBDHA:2018:13733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/7351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in het kader van nareis. De aanvraag was op 5 februari 2018 afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Omdat er geen tijdig besluit op het bezwaar werd genomen, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep gegrond was.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing moest nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 250,50, en moest het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh op 15 november 2018 en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L.M. Kloetstra).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag die ten behoeve van eiser is ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hem is een aanvraag ingediend om verlening van een mvv voor nareis door de heer [naam 2] (referent), die eisers vader stelt te zijn.
2. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verder heeft hij verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Vervolgens heeft eiser onderhavig beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
3. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift van 19 oktober 2018 op het standpunt dat het beroep terecht is ingesteld en dat hij met ingang van 2 oktober 2018 dwangsommen in de zin van artikel 4:17 van de Awb verbeurt. Daarbij wordt meegedeeld dat nog geen termijn kan worden gegeven waarop alsnog een beslissing op het bezwaarschrift zal worden genomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
5. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk is meegedeeld dat het in gebreke is.
6. De termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar is in eisers geval op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Deze termijn is conform artikel 7:10, tweede lid, van de Awb op 13 juni 2018 opgeschort doordat verweerder eiser in de gelegenheid heeft gesteld alsnog gronden van bezwaar in te dienen. Op 27 juni 2018 heeft eiser alsnog gronden van bezwaar ingediend en is de beslistermijn verder gaan lopen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid die is neergelegd in artikel 7:10, derde lid, van de Awb om de beslistermijn (vóór het aflopen daarvan) met zes weken te verdagen. Hieruit volgt dat verweerder uiterlijk op 11 september 2018 een besluit had moeten nemen op eisers bezwaar.
7. Op 16 september 2018 had verweerder nog geen besluit op bezwaar bekendgemaakt en heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat op dat moment inderdaad sprake was van overschrijving van de beslistermijn. Het beroepschrift is ontvangen op 2 oktober 2018, zodat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb vloeit vervolgens voort dat moet worden bepaald dat binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog een besluit zal worden bekendgemaakt. Er zijn door verweerder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die ertoe nopen om met gebruikmaking van het derde lid een andere termijn te bepalen. Wel zal de rechtbank conform het tweede lid bepalen dat verweerder een nadere dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 250,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 501,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). Daarbij verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1434). Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • bepaalt dat verweerder uiterlijk twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beslissing neemt op eisers bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 250,50 (tweehonderdenvijftig euro en vijftig cent);
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,- (honderdenzeventig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.