ECLI:NL:RBDHA:2018:13736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
NL18.18550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een asielzoeker, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht te voorkomen tijdens de beroepsprocedure.

Tijdens de zitting op 8 november 2018 zijn zowel de eiser als zijn advocaat niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en overwoog dat de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van de eiser automatisch ontstaat na het verstrijken van de reactietermijn, ongeacht de problemen die asielzoekers in Italië ondervinden. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was.

Daarnaast werd het beroep van de eiser op het Salvini-decreet verworpen, omdat dit decreet nog niet in wetgeving was omgezet en de eiser niet tot de kwetsbare groepen behoorde die in aanmerking kwamen voor speciale opvang. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de uitspraak openbaar werd gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18550
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorziening te treffen ter voorkoming van overdracht gedurende zijn beroepsprocedure (NL18.18551).
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser en zijn advocaat zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In de Dublinverordening [1] is geregeld dat na het verstrijken van de reactietermijn de verantwoordelijkheid van een lidstaat automatisch ontstaat [2] . Voor zover eiser heeft betoogd dat het niet tijdig reageren door de Italiaanse autoriteiten betekent dat niet van hun verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag uitgegaan kan worden, oordeelt de rechtbank dan ook dat deze grond faalt.
2. Eiser heeft verder aangevoerd dat de problemen in Italië voor asielzoekers zodanig ernstig zijn dat niet langer van het interstatelijk vertrouwen uitgegaan kan worden. Volgens recente jurisprudentie van de Afdeling mag verweerder ten opzichte van Italië echter nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [3] . De situatie is nog steeds niet rooskleurig, maar ook niet zodanig dat sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet meer kan. Eiser heeft zijn stelling niet nader onderbouwd en is daarin dan ook niet geslaagd.
3. Ook eisers beroep op het Salvini-decreet [4] slaagt niet. Allereerst is dit decreet voor zover bekend nog niet omgezet in een wet. Het decreet behelst onder meer een beperking van de doelgroep voor wie SPRAR-opvang geldt. Eiser is als alleenstaande mannelijke asielzoeker echter geen kwetsbare asielzoeker die tot dusver in aanmerking zou komen voor opvang in de SPRAR. Het decreet verandert de situatie voor eiser dus niet. Dat in het decreet ook gesproken wordt over het afschaffen van het verlenen van een verblijfsstatus op grond van humanitaire gronden, betekent niet dat Italië zich hiermee niet langer houdt aan zijn internationale verplichtingen. Dit is immers geen status die de Italiaanse autoriteiten op grond van internationale verdragen verplicht is te verlenen maar een vergunning op grond van nationaal recht.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 8 november 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246)
4.wetsdecreet nr. 113/2018