ECLI:NL:RBDHA:2018:13744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
AWB 17/15681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis wegens onvoldoende aannemelijkheid van identiteit en familierechtelijke band

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese nationaliteit hebbende, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 17 oktober 2017 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend door de gestelde echtgenoot van eiseres, referent, op 1 december 2015, ten behoeve van hun kinderen. De rechtbank heeft op 19 november 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken de zaak heeft behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. J.E. de Poorte, terwijl verweerder niet is verschenen. Tijdens de zitting waren ook de referent en een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke band met de kinderen en referent niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Eiseres heeft geen officiële documenten overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de gestelde gezinsband. De rechtbank heeft vastgesteld dat er alleen een slecht leesbare kopie van een huwelijksakte is ingediend, waar geen onderzoek naar verricht kon worden. Bovendien zijn er tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het al dan niet in bezit hebben van identiteitsdocumenten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verweerder in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld door geen aanvullend onderzoek aan te bieden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de minderjarige kinderen niet voldoende zijn onderbouwd, waardoor het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/15681
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2019 in de zaak tussen
[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 4 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is na voorafgaand bericht niet verschenen. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referent) en A. Mohammedali, tolk. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 1 december 2015 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar en mede ten behoeve van hun gestelde kinderen [naam 3] (geboren op [geboortedatum 2] ) en [naam 4] (geboren op [geboortedatum 3] een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 20 januari 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke band tussen eiseres, de kinderen en referent niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken [1] . Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft, onder meer, in haar uitspraak van 16 mei 2018 [2] geoordeeld dat deze in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] .
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen officiële documenten ter onderbouwing van haar identiteit en de gestelde gezinsband tussen haar, de kinderen en referent heeft overgelegd. Er is alleen een zeer slecht leesbare kopie van een huwelijksakte ingebracht waar geen onderzoek naar verricht kan worden. Ook is tegenstrijdig verklaard over het al dan niet in bezit hebben (gehad) van documenten ter onderbouwing van de identiteit van eiseres. Deze documenten zouden tijdens de vlucht verloren zijn gegaan, maar later is gesteld dat eiseres nooit over identiteitsdocumenten heeft beschikt. Zodoende is dan ook sprake van een contra-indicatie om welke reden verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien aan eiseres een aanvullend onderzoek aan te bieden. Verweerder heeft dan ook gehandeld in overeenstemming met zijn beleid.
6. Voor zover in beroep is aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen oordeelt de rechtbank dat dit beroep reeds niet slaagt nu niet aannemelijk is gemaakt dat de betrokken kinderen daadwerkelijk de kinderen van eiseres en referent zijn. Dat eiseres niet naar de autoriteiten kan voor ander bewijs ter onderbouwing van de gestelde familieband wordt gesteld maar ook niet nader onderbouwd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.brief 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19637, nr. 2354).
3.Richtlijn 2003/86/EG