ECLI:NL:RBDHA:2018:13745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/1639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag was eerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet over een geldig identiteitsbewijs of een wettelijke huwelijksakte beschikte, en dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om haar identiteit en de gezinsband met haar referent aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in lijn had gehandeld met zijn beleid en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Eiseres had geen substantieel bewijs overgelegd dat haar identiteit kon aantonen, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat het huwelijk met de referent niet was aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1639
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2018 in de zaak tussen
[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. J.E. de Poorte,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 februari 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 15 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is na voorafgaand bericht niet verschenen. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referent) en A. Mohammedali, tolk. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 17 december 2015 heeft referent, de gestelde echtgenoot van eiseres, namens haar een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Op 18 november 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs en wettelijke huwelijksakte en dat er geen geldige reden is gegeven voor het ontbreken van deze documenten. Verder is er inconsistent verklaard over het samenwonen en is er onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze invulling is gegeven aan de relatie.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken [1] . Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten in zijn beoordeling betrekt, ongeacht of er sprake is van bewijsnood. Deze kunnen aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarbij wordt in aanmerking genomen of de vreemdeling een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten, of bedoelde andere bewijsmiddelen substantieel bewijs opleveren en of er sprake is van contra-indicaties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft, onder meer, in haar uitspraak van 16 mei 2018 [2] geoordeeld dat deze in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] .
5. Vast staat dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen aantonen. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs haar niet verweten kan worden onder meer omdat zij altijd op het platteland heeft gewoond
.Zij heeft hierbij verwezen naar het rapport van de VU Migration Law Clinic [4] , maar zij heeft verder niet gesubstantieerd op welke passage zij zich hierbij beroept. Hier tegenover staan de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde bronnen. Uit het meest recente ambtsbericht [5] blijkt dat, waar in het vorige ambtsbericht werd gesteld dat buiten de steden niet iedereen een identiteitsdocument heeft, uit nader onderzoek is gebleken dat ook daar vrijwel geen Eritreeërs zijn zonder identiteitsdocument. Daarnaast heeft eiseres ook geen ander substantieel bewijs van haar identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overgelegd. De door haar ingebrachte kopie van een registratiekaart kan niet worden gezien als substantieel, nu hier geen foto op zit. Daarnaast betreft het een zeer slecht leesbare kopie. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het bestaan van een huwelijk met referent niet heeft aangetoond door het inbrengen van een kopie van een kerkelijke huwelijksakte, waarnaar geen onderzoek kan worden verricht. Dat referent het huwelijk heeft kunnen laten registreren in de Nederlandse BRP [6] maakt niet dat het huwelijk wel aannemelijk moet worden geacht nu deze registratie geschiedt op basis van de mondelinge verklaring van referent [7] .
7. Nu de beoordeling van verweerder heeft plaatsgevonden in overeenstemming met zijn gedragslijn, is geen sprake van schending van artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.brief 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19637, nr. 2354).
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Rapport: The ‘bewijsnood’ policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle? van de VU Migration Law Clinic, mei 2017
5.Algemeen Ambtsbericht Eritrea van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018, bladzijde 21
6.Basisregistratie Personen
7.Verklaring onder ede (of belofte) bij het ontbreken van brondocumenten