ECLI:NL:RBDHA:2018:13793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
NL18.19105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder op 21 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, maar was op 30 april 2017 via Italië de EU binnengekomen en had in Duitsland een asielverzoek ingediend dat was afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris een claimverzoek heeft gedaan aan de Italiaanse autoriteiten, die dit verzoek op 5 juli 2018 hebben geaccepteerd. Eiser betoogde dat hij in Italië geen adequate juridische bijstand had gekregen en dat de asielprocedure daar gebreken vertoonde. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanwijzingen waren dat Italië de internationale verplichtingen niet zou nakomen en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19105

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.19106, plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 21 maart 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 30 april 2017 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan Verordening 603/2013 (de Eurodacverordening) heeft overschreden via Italië. Verder heeft eiser op 27 mei 2017 in Duitsland een asielverzoek ingediend. Dit verzoek is afgewezen.
Op 8 mei 2018 heeft verweerder een claimverzoek gezonden aan de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 13, eerste lid van Verordening 604/2013 (de Dublinverordening). Op
5 juli 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met een overdracht aan Italië en voert, samengevat, het volgende aan. Verweerder had de behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich dienen te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst daarvoor onder andere naar het feit dat hij in Italië geen tolk of een raadsman heeft gehad, dat hem geen opvangvoorzieningen geboden werden, dat hij zijn vingerafdrukken verplicht moest afstaan en dat hij een aanzegging heeft gekregen om Italië te verlaten. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten voorts onvolledig geïnformeerd door dit uitzettingsbevel niet te noemen bij het overnameverzoek. Verder betoogt eiser dat de asielprocedure in Italië veel gebreken vertoont. Eiser verwijst daarvoor naar verschillende rapporten uit 2012 en 2013 en naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 februari 2017. Gelet op deze informatie mocht verweerder volgens eiser ten aanzien van Italië niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de Italiaanse autoriteiten onvolledig heeft geïnformeerd omtrent het uitzettingsbevel. Er zijn geen aanwijzingen dat het uitzettingsbevel niet bekend is bij de Italiaanse autoriteiten en dat zij eiser om deze reden niet tot het land en tot de asielprocedure zullen toelaten. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 25 november 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:2860) slaagt niet. In die zaak had verweerder immers nagelaten informatie over de familie van de vreemdeling te verstrekken aan de Italiaanse autoriteiten, waardoor deze niet volledig geïnformeerd werden geacht door de rechtbank. In de onderhavige zaak is daarvan geen sprake nu het een uitzettingsbevel betreft dat door de Italiaanse autoriteiten zelf is uitgevaardigd. De verantwoordelijkheid van Italië is vastgesteld en door de Italiaanse autoriteiten erkend. Daarmee mag verweerder er van uitgaan dat eiser zal worden toegelaten tot het Italiaans grondgebied bij de overdracht en, indien hij aldaar een asielaanvraag indient, zal worden toegelaten tot de procedure. Verweerder was derhalve niet gehouden om de Italiaanse autoriteiten nader te informeren of om zelf nader onderzoek te doen naar de status van het uitzettingsbevel.
4.2
Met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer bij uitspraak van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Meer recent heeft de Afdeling in haar uitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73), van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971) en van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) nogmaals geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 februari 2017 schijnt hier geen ander licht op. Verweerder heeft op dit punt terecht betoogd dat de overige door eiser genoemde rapporten in voormelde uitspraken reeds zijn beoordeeld en dat de aangehaalde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van
6 februari 2017 is gebaseerd op deze rapporten. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Italië nog altijd uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers beroepsgrond faalt op dit punt.
Eiser betwist niet dat hij in Italië geen asielverzoek heeft ingediend. Hij heeft derhalve geen gebruik gemaakt van de voorzieningen die bestemd zijn voor vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend. Voor zover eiser stelt dat er tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in de asielprocedure bestaan, heeft verweerder derhalve terecht vastgesteld dat eiser hier zelf geen ervaring mee heeft. Mocht eiser na de overdracht aan Italië wel problemen ondervinden, dan dient eiser daarover te klagen bij de betreffende instanties. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is.
4.3
Nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen zal houden, heeft verweerder mogen afzien van het gebruik maken van de bevoegdheid om de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel
17 van de Dublinverordening. De rechtbank is evenmin gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.