ECLI:NL:RBDHA:2018:13886
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een vreemdeling met een strafrechtelijke achtergrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Poolse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was ongewenst verklaard en zijn verblijfsrecht was beëindigd op basis van een besluit van 26 januari 2018, waarin werd gesteld dat hij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. Dit besluit volgde op een strafrechtelijke veroordeling van de eiser tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, na meerdere veroordelingen voor ernstige misdrijven, waaronder diefstal met geweld.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de ongewenstverklaring en de beëindiging van zijn verblijfsrecht ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de eiser een bedreiging voor de samenleving vormde, en dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen, niet voldoende waren om de beëindiging van zijn verblijfsrecht te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangetoond dat er een positieve gedragsverandering had plaatsgevonden, en dat de hoorplicht niet was geschonden omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.