ECLI:NL:RBDHA:2018:14007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door onvoldoende bewijs van feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft eiser, een Eritreaan die momenteel in Soedan verblijft, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis werd afgewezen. Eiser stelt dat hij een feitelijke gezinsband heeft met zijn broer, die in Nederland woont, en dat deze broer als zijn pleegouder kan worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van het ontbreken van voldoende bewijs voor de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn broer. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en zijn broer beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband met de biologische ouders van eiser was verbroken. De rechtbank oordeelde dat er geen voogdijverklaring was en dat de verklaringen van de broer over hun relatie niet overtuigend genoeg waren. Eiser had ook niet aangetoond dat hij financieel afhankelijk was van zijn broer. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack op 13 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2018 (het bestreden besluit).
Op 27 september 2018 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich mede tegen dat besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Tevens waren ter zitting aanwezig [naam 2] (referent) en H.M.S. Nurahmed (tolk).

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Eiser verblijft thans in Soedan en beoogt verblijf bij zijn broer (referent) in Nederland. Op 22 april 2016 heeft referent namens hem een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis (de aanvraag). Referent heeft in de aanvraag vermeld dat hij de pleegouder is van eiser. Bij besluit van 22 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat referent de feitelijke gezinsband met eiser niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn de biologische ouders is verbroken. Een voogdijverklaring ontbreekt. Met de handgeschreven verklaring van de biologische ouders is niet aangetoond dat referent de officiële voogdij over eiser heeft verkregen. De verklaringen van referent dat hij en eiser samen zijn opgegroeid, dat hij tijdelijk voor eiser heeft gezorgd, dat hij eiser na zijn huwelijk drie maanden in zijn gezin heeft opgenomen, en dat hij en eiser een langdurige en emotionele band hebben, zijn volgens verweerder onvoldoende om aan te nemen dat referent de pleegouder van eiser is geworden.
3. Eiser stelt dat voldoende is aangetoond dat referent zijn pleegouder is.
Verweerder heeft volgens eiser de aanvraag enkel afgewezen vanwege het ontbreken van een voogdijverklaring en onvoldoende waarde gehecht aan de overige verklaringen over de feitelijke gezinssituatie. Eiser wijst er op dat ten tijde van de aanvraag en het primaire besluit het vereiste van een voogdijverklaring niet werd genoemd in het beleid in paragraaf C2./4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarnaast volgt uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van 6 februari 2017 dat een voogdijverklaring kan worden afgegeven als het kind niet langer een vader of moeder heeft die in leven is. Daarvan is in zijn geval geen sprake van. In dit verband heeft eiser verwezen naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg en Amsterdam, van respectievelijk 13 november 2015 (AWB17/10707) en 19 december 2017 (AWB 17/13211).
Eiser verwijst verder naar de verklaringen van referent en naar de handgeschreven verklaring van zijn biologische ouders. Eiser stelt nog altijd financieel afhankelijk te zijn van referent.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ten tijde van de aanvraag en het primaire besluit stond in paragraaf C2/4.1 van de Vc het volgende beleid vermeld – voor zover hier relevant – over de toelating in het kader van nareis:
“De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
(…)
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
- de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van referent;
- de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
- de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin, en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.”
5. De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat voor het standpunt van eiser dat verweerder de aanvraag enkel heeft afgewezen vanwege het ontbreken van een voogdijverklaring. Uit het bestreden en het aanvullend besluit blijkt dat verweerder de verklaringen van eiser en referent over de feitelijke gezinssituatie bij zijn beoordeling heeft betrokken. Verder volgt uit paragraaf C2/4.1 van de Vc dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of de gestelde pleegouder het gezag over het kind heeft alle feiten en omstandigheden meeweegt. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat een voogdijakte kan bijdragen aan de onderbouwing van het pleegouderschap en dat uit het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea van 6 februari 2017, noch dat van 21 juni 2018 volgt dat geen voogdijakte kan worden afgegeven als een van de ouders nog in leven is. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder ook heeft onderzocht of eiser het gestelde pleegouderschap van referent op andere wijze heeft onderbouwd. De verwijzing naar de twee voornoemde uitspraken van deze rechtbank treft daarom geen doel.
6. Verweerder stelt terecht dat uit de verklaringen van referent en de biologische ouders niet kan worden afgeleid dat de ouders van eiser op geen enkele manier meer betrokken zijn geweest bij diens verzorging en opvoeding en dat eiser exclusief afhankelijk was van referent. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat niet is geconcretiseerd sinds wanneer en om welke reden referent pleegouder over eiser is geworden. Evenmin is met bewijsmiddelen aangetoond dat eiser (financieel) afhankelijk was van referent. Nu het op de weg van referent en eiser ligt om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken, wordt eiser niet gevolgd in diens stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten doen.
7. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat referent volgens diens informatie na zijn huwelijk slechts een relatief korte periode samen met eiser heeft geleefd. Daarbij heeft referent verklaard dat er tot aan zijn vertrek uit Eritrea zes mensen bij hem en zijn echtgenote woonden, waaronder zijn ouders en eiser. Temeer nu niet duidelijk is waarom eiser bij referent zou zijn gaan inwonen, is daarmee niet aannemelijk dat de band tussen eiser en zijn biologische ouders in die periode is verbroken. Referent heeft ter zitting in reactie hierop verklaard dat dat zijn ouders in een afzonderlijke zelfstandige woning woonden. Daargelaten dat dit niet afdoet aan hetgeen overigens is opgemerkt, valt niet in te zien dat referent dit niet reeds bij de correcties en aanvullingen op het verslag van het eerste gehoor heeft opgemerkt.
8. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser niet is aangetoond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.