ECLI:NL:RBDHA:2018:14333
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen uitzetting van Azerbeidzjaanse burgers
Op 16 november 2018 hebben verzoekers, burgers van Azerbeidzjan, bezwaar gemaakt tegen hun voorgenomen uitzetting naar Baku, Azerbeidzjan, die gepland stond voor 19 november 2018. Ze vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om de uitzetting te verbieden totdat op hun bezwaar was beslist. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft in een e-mail op dezelfde dag gereageerd op het verzoek. Vanwege de spoedeisendheid van de situatie is er geen zitting gehouden.
Verzoekers hebben eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. Hun laatste aanvraag, ingediend op 13 april 2018, werd op 8 november 2018 als kennelijk ongegrond afgewezen. In hun bezwaar tegen de uitzetting stellen verzoekers dat zij ten onrechte in vreemdelingenbewaring zitten en dat het niet kunnen bijwonen van de bewaringszitting in strijd is met Europese regelgeving. Ze betogen ook dat hun bekering tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en dat hun minderjarige kinderen niet in staat zijn geweest hun asielrelaas voor te leggen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de beoordeling van de vreemdelingenbewaring buiten de omvang van dit geding valt en dat verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel trekken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar tegen de uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell.