ECLI:NL:RBDHA:2018:14392
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat was aangewezen. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Finland en Duitsland, die waren afgewezen. Hij betoogde dat hij bij terugkeer naar Duitsland blootgesteld zou worden aan onmenselijke of vernederende behandeling, in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Tijdens de zitting op 29 november 2018, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de overdracht aan Duitsland niet in strijd zou zijn met het Handvest. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank benadrukte dat de Duitse autoriteiten met een claimakkoord hadden gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zou worden genomen.
De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Kleijn en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.